Het drama van het verbond

logoIdW

HET DRAMA VAN HET VERBOND

Verslag van de 30e Barth-Tagung over Barth, Buber en Rosenzweig

Men had er altijd al eens een conferentie aan willen wijden, maar nu was het dan eindelijk zover: de dertigste Karl-Barth-Tagung in den Niederlanden stond geheel in het teken van Karl Barth en de Joodse godsdienstfilosofie. Locatie: een zonovergoten Hydepark, 15 tot 17 maart 2012. Het conferentieoord moest gedeeld worden met een kerkenraad uit Monster en een groep homileten, zodat het nog even spannend werd of alle veertig deelnemers die zich hadden aangemeld wel konden overnachten op Hydepark. Uiteindelijk kwam het natuurlijk allemaal goed en was er voor iedereen een eigen bed – al vertrouwde een deelnemer uit Duitsland me toe dat hij weinig verschil kon ontdekken tussen een Hydeparkmatras en rotsachtige grond.

De organisatie had er rekening mee gehouden dat niet elke deelnemer even goed thuis zou zijn in de Joodse godsdienstfilosofie van het begin van de twintigste eeuw. De eerste lezing diende als inleiding op de conferentie en werd verzorgd door Martin Leiner, professor Systematische Theologie en ethiek in Jena: “Karl Barth als Leser, Schüler und Kritiker Martin Bubers“. Besproken werd Bubers Ich und Du (1923) en Barths ongepubliceerde bespreking daarvan. Daarover heb ik al eerder geschreven: ‘Het gebed en de komst van het Koninkrijk’, in: IdW 41/2 (2012), 45-47. Leiner ziet de personalistische, dialogische benadering van Buber als een filosofische doorbraak die niet alleen doorwerkt in de filosofie van Emmanuel Lévinas, maar ook in de theologie van Friedrich Gogarten, Ernst Troeltsch, Paul Tillich, Hans Urs von Balthasar en… Karl Barth. In de eerste banden van de Kirchliche Dogmatik vindt Leiner sporen van Bubers filosofie, bijvoorbeeld in de Leitsatz van § 9 (KD I/1, 367): “Der Gott, der sich nach der Schrift offenbart, ist Einer in drei eigentümlichen, in ihren Beziehungen untereinander bestehenden Seinsweisen: Vater, Sohn und Heiliger Geist. So ist er der Herr, d.h. das Du, das dem menschlichen Ich entgegentritt und sich verbindet als das unauflösliche Subjekt und das ihm eben so und darin als sein Gott offenbar wird.“ Het is zeer de vraag of Barth Buber wel begreep zoals Buber zichzelf verstond. Barth ziet Buber vooral als oudtestamenticus, terwijl hij in feite erfgenaam is van een Joodse traditie die zich gedurende de afgelopen tweeduizend jaar verder heeft ontwikkeld. Daarnaast is Buber eerder een fenomenologisch filosoof dan een dogmatisch theoloog en veeleer een verlichte chassied dan de “neupharisäische Jude” die Barth van hem maakt (KD II/2, 779f). Barth had er bovendien goed aan gedaan, zo stelt Leiner ten slotte, om Buber te lezen als iemand die reageert op de postkantiaanse neiging om de werkelijkheid tot de Es-Welt te reduceren.

’s Avonds werden er in de verschillende Arbeitsgruppen teksten van Barth en Rosenzweig gelezen over het gebed. Professor Renée van Riessen leidde de gemeenschappelijk lezing van Rosenzweigs Der Stern der Erlösung, terwijl elders in de gebouwen tot laat op de avond Barth gelezen werd. De dag werd besloten met een korte dienst in de kapel, zoals dat wel gebruikelijk is op Hydepark. De oudtestamentische schriftlezingen waren uiteraard overgenomen uit de Verdeutschung van Buber en Rosenzweig.

De vrijdagochtend begon met een lezing van professor Victor Kal, hoofddocent Filosofie aan de UvA, getiteld “Die Schwierigkeit der zwei Formen des Gebetes. Weiterdenken mit Rosenzweig“ over de verhouding tussen het formele gebed en het informele gebed. Kal constateert dat het Jodendom in het verleden door veel moderne filosofen is weggezet als een uiterlijke, ceremoniële religie. Rosenzweigs Stern kan beschouwd worden als een reactie hierop: Rosenzweig vat de kritiek positief op en poogt het Jodendom filosofisch te rehabiliteren door de waarde van het ceremoniële opnieuw te doordenken. Het gebed, zo stelt hij, heeft twee vormen. In het Joodse denken hoort het gebed thuis in het domein van het formele en het cultisch-ceremoniële, in het christelijke denken hoort het gebed bij het informele leven. Beide hebben hun eigen waarde. Het Joodse denken geeft volgens Rosenzweig het antwoord op het fenomeen van de tiran. Een tiran verschijnt daar waar de seculier-christelijke geschiedenis op haar grenzen stuit. Het is iemand die de geschiedenis met alle geweld naar zijn hand probeert te zetten. De Joodse religie kan een antwoord zijn op de verschijning van de tiran, omdat ze altijd een gepaste afstand bewaart ten opzichte van de geschiedenis. De sabbat heeft altijd voorrang, ook in tijden van oorlog en revolutie. Op dit punt begint Kals eigen “Weiterdenken mit Rosenzweig”. Kal maakt onderscheid tussen twee ruimtes-voor-God: het hart en het heiligdom. Waar de moderne westerse mens geneigd is om het hart te zien als toegankelijk en onbegrensd en het heiligdom als ontoegankelijk en begrensd, daar ziet de Jood het heiligdom juist als de plek van vrijheid en bevrijding. Ook het Joodse tijdsdenken is anders: in plaats van verleden-heden-toekomst gaat het Joodse denken van toekomst naar verleden naar heden – een interessante parallel hiervan kwam ik onlangs nog tegen in de beschrijving van Heideggers ‘existentiële tijd’ door Frank-Jan van Triest in IdW 41/3 (2012), 83. Volgens Kal schommelt het gebed heen en weer tussen toekomst en verleden en raakt daarmee aan een ursprüngliche Gegenwart waarin het verbond opnieuw werkelijkheid wordt. Hij illustreert dit met Jakob die geconfronteerd wordt met de Esau van zijn verleden als hij zich in de richting van het beloofde land begeeft (Genesis 32-33). Mij doet het denken aan Barths gebruik van het woordpaar Erinnerung en Erwartung in zijn beschrijving van de eenheid van het Oude en Nieuwe Testament (KD I/2 §19, 532–537). Misschien zou je kunnen zeggen dat het bij Barth Christus is die de ursprüngliche Gegenwart tot werkelijkheid maakt, of zelf de ursprüngliche Gegenwart belichaamt.

Kals evaluatie van Rosenzweig is behoorlijk kritisch. Volgens hem zoekt Rosenzweig zijn toevlucht ten onrechte in algemeenheden en veronachtzaamt hij de concrete mens. Rosenzweig zag onvolkomenheden in het filosofische systeem van Hegel en probeerde verder te komen door een nieuw filosofisch systeem te ontwikkelen. Kal lijkt een soortgelijke beweging te maken ten opzichte van Rosenzweig. Let wel: ten opzichte van de filosoof Rosenzweig. De Rosenzweig van het Freie Jüdische Lehrhaus en van de Verdeutschung blijft buiten beeld.

Na een tweede ronde Arbeitsgruppen verzorgde professor Rinse Reeling Brouwer van de PThU het avondprogramma met zijn lezing “Glauben Sie denn im Ernst, die Juden müssten uns lehren, die Bibel zu verstehen? – Eine systematische Analyse von Miskottes Versuch einer Antwort an Barth”. Reeling Brouwer loopt zorgvuldig de correspondentie tussen Barth en Miskotte langs om vat te krijgen op Barths beleefde maar onverbiddelijke weigeren om Rosenzweig te lezen. De correspondentie over Rosenzweig tussen Miskotte en Barth culmineerde in een ‘verjaardagscadeautje’ van Miskotte aan Barth in 1957: Miskotte stuurt Barth een enorme reeks directe citaten uit de Stern der Erlösung. Waarschijnlijk heeft Barth inderdaad de moeite genomen de citaten te lezen, maar begrijpen doet hij er weinig van. Hij schrijft Miskotte terug: “Weißt du, was – da du offenbar der Meinung bist, daß ich mich mit ihm [Rosenzweig, GvZ] beschäftigen sollte – noch besser wäre, als deine schönen Zitatensammlungen? Wenn du mir auf ein paar Seiten in einer Reihe von Thesen klipp und klar unterbreiten würdest, welche von ihm vertretenen Wahrheiten ich nach deiner Ansicht zur Kenntnis zu nehmen nötig hätte! Seine eigene Sprache ist mir nämlich schwer zugänglich.” Op dit verzoek van Barth is Miskotte nooit ingegaan – in de gesprekken die later die avond door de deelnemers werden gevoerd zou overigens duidelijk worden dat Barth zeker niet de enige was voor wie de taal van Rosenzweig een barrière vormt. Reeling Brouwer sloot zijn verhaal af met een hypothetisch gedeelte: hoe zouden de laatste banden van de KD eruit hebben gezien als Barth Rosenzweig wél verwerkt had in zijn theologie?

De laatste lezing werd verzorgd door professor Praktische Theologie Hans Martin Dober uit Tübingen: “Vermittlung – Korrelation – Dialektik: Wie ist das ‘Drama des Bundes‘ zu denken?” Dorothy L. Sayers heeft in 1938 het christologische drama gekenschetst als ‘the greatest drama ever staged’. Dober vraagt zich echter af of de bredere tegenstelling tussen het oude en nieuwe verbond in verleden en heden niet een veel groter drama genoemd moet worden. In navolging van de Zwitserse toneelschrijver Friedrich Dürrenmatt definieert hij drama als ‘opening van een mogelijkheidshorizon’. Een drama weerspiegelt de menselijke werkelijkheid en opent nieuwe perspectieven voor het zelfverstaan. De oudtestamentische verbondsverhalen en het christologische dogma kunnen op deze ‘dramatische’ manier gelezen worden – hetzij bemiddelings-theologisch (Schleiermacher), correlatief (Cohen) of dialectisch (Barth) – maar geldt het ook voor het bredere en voortdurende verbondsverhaal van God, Israël en kerk? Dober ontdekt een interessante parallel tussen Rosenzweig en Barth: beiden beweren dat de wet wordt voorafgegaan door genade. Daarmee leest hij Barth als een denker die behalve voor dialectiek onverwacht wel degelijk ook ruimte laat voor correlatie. Toch kunnen christendom en Jodendom principieel niet geharmoniseerd worden, zo stelt Dober; het drama blijft dramatisch, omdat beide belijden dat de éne waarheid de waarheid van God is. De waarheid moet daarom toekomstig of eschatologisch gedacht worden. Christendom en Jodendom kunnen elkaar echter wel leren aanvaarden en waarderen. Rosenzweig: “Was aber ist Erlösung anderes als dass sein Ich zum Er Du sagen lernt?”

De driedaagse conferentie heeft genoeg stof tot nadenken geleverd. De discussie naar aanleiding van Wessel ten Booms artikel ‘Wat als de kerk Israël werkelijk zou vervangen? Over de noodzaak van een vervangingstheologie’, in: IdW 40/15 (2011), 8-11 ben ik in ieder geval met heel andere ogen gaan lezen.

Voor de geïnteresseerde lezer: de vier lezingen zullen binnenkort gepubliceerd worden in het Zeitschrift für dialektische Theologie. Voor meer informatie hierover kunt u e-mailen met Maren Mielke via zdth@pthu.nl.

Gerard van Zanden

Auteur is is masterstudent Theologie aan de PThU en student-assistent bij de onderzoeksgroepen Sources en Beliefs