Zaaigoed

logo-idW-oud

Zaaigoed – ‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien’

(Matteüs 13: 1-8. 18-23, NBV)

Er kleeft iets onbehagelijks aan deze gelijkenis. De preek is snel gemaakt. Wat staan wij toch bloot aan velerlei gevaren! Wij, mensen van het moment, raken verstrikt in dagelijkse zorgen en de verleiding van de rijkdom. Er moge even vreugde om het Woord zijn, hoe snel verschraalt dat in de doffe dagelijksheid! Het komt erop aan hoorders en daders van het Woord te zijn. Dat zal vrucht voortbrengen. Honderd – , zestig -, dertigvoud! Dominee heeft het weer mooi gezegd.

Bonhoeffer formuleert eenzelfde wrevel als hij ergens in een brief de ‘gesetzlich-pietistische’ uitleg van deze gelijkenis hekelt: tot welk type hoorder behoor ik? Zwingli – toch niet bepaald verdacht van voorliefde voor goede werken – beschouwt als pointe van de gelijkenis ‘dat het leven van de vrome mens op aarde een gedurige strijd is tegen het altijd maar weer opkomende onkruid’. A war against evil, zo zou Bush het hem dezer dagen nazeggen en zo werd het in de dagen na de aanslagen in Londen opvallend genoeg niet gezegd. Alsof Europa weet van het kwaad dat, als het graan, gelijkelijk opgroeit tot de oogst daar is.

Exegeten zijn het er zo ongeveer over eens dat het dertiende hoofdstuk van het evangelie volgens Matteüs een ‘turning point’ is in de opbouw van diens verhaal. In de hoofdstukken die aan deze gelijkenis voorafgaan breken de eerste barsten in de Galileese idylle. Er zijn steden en dorpen die de verkondiging van het Koninkrijk der hemelen hautain naast zich neerleggen. Er is een verdorven en trouweloze generatie die niet wil inzien dat hier meer is dan Salomo en Jona en tot overmaat van ramp melden zich ook nog eens Jezus’ moeder en zijn broers die, als zij Jezus al zouden willen spreken over de wil van zijn vader, blijkbaar niet zijn hemelse voor ogen hebben. Het is wellicht teveel gezegd Jezus hier een ‘midlifecrisis’ aan te wrijven, maar de weinig bekende hoofdstukken die aan onze gelijkenis voorafgaan ademen onmiskenbaar de sfeer van de deceptie en de rancune. Het leven is toch anders verlopen dan gedacht. Veel is vruchteloos gebleken. Woorden en gebaren zijn zinloos ter aarde gevallen. Het Woord heeft de werkelijkheid niet kunnen veranderen.

De reeks gelijkenissen waarmee het dertiende hoofdstuk opent, wordt gekenmerkt door een fel realisme. Het weet van de dorens en de dorre grond. De gemeente van Matteüs heeft – naar de wetten der werkelijkheid – haar Heer vruchteloos ter aarde zien vallen en de Boze gaat nog dagelijks in haar midden rovend rond. Het is de wereld na Theo van Gogh, Srebrenica en de routineuze forenzenmachinerie in Londen. De wereld is haar onschuld kwijt en de mens zijn ongebroken idealisme. Wij zouden de wereld veranderen maar de wereld blijkt aanzienlijk minder maakbaar dan wij dachten. Eerder is zij dor, droog en vruchteloos en halen wij ons aan haar dorens open. Binnen de gemeente ziet Matteüs hoe velerlei hoorders van het Woord zich aan deze werkelijkheid verwonden. Wat te doen? Hoe te spreken? Hoe te zijn? Meest voor de handliggend is de kramp. Toe te vallen aan het regime van de angst. De roep om meer veiligheid en blauw op straat. Het niet meer te geloven. Even grijs en onverschillig te worden als die steden waarin toch werkelijk wonderen waren geschied. Tegelijkertijd is er ook een grote mensenschare die hoopt en verlangt en zoekt. Tegenover hen opent Jezus zijn mond en zegt: ‘een zaaier ging uit om te zaaien’.

Het is niet dat de zaaier niet weet van wegen, rotsgrond en dorens. Dat veel, zo niet alles zinloos zal zijn. Dat woorden weerloos zijn en reeds door de Boze geroofd worden voordat zij iets aan de werkelijkheid konden veranderen. Maar dat weerhoudt de zaaier niet van zaaien. Met vertrouwen betreedt hij niet zomaar een wereld maar déze wereld die haar onschuld reeds lang voorbij is. En zaait. De gemeente is in deze weerbarstige wereld gedoemd tot kwetsbaarheid. Zij blijft geloven en hopen op een woord dat niet ledig terug zal keren. Zij zal blijven spreken en doet er niet het zwijgen toe. Want stel dat er ooit een Woord valt dat de werkelijkheid verandert? Stel dat zelfs ooit een dergelijk Woord gevallen is? Dat de werkelijkheid doet opbloeien. Honderd – zestig – dertigvoud…

Evert Jan de Wijer