Drie dagen van Pasen; liturgie met terugwerkende kracht

logo-idW-oud

 

DRIE DAGEN VAN PASEN: LITURGIE MET TERUGWERKENDE KRACHT

Met zijn persoonlijk getinte observaties heeft onze redacteur Henk Ruis in het artikel ‘Over de drie dagen van Pasen’ een fijnzinnige aanzet gegeven tot reflectie op de liturgische praxis van deze ‘Heilige Drie Dagen’. Het vergaat Henk Ruis bij deze observaties wellicht zoals menig kerkganger in de liturgie: je begint min of meer als vreemdeling en je eindigt als bijwoner of zelfs deelnemer. Dat is niet vreemd, het is niet minder dan de bedoeling van alle liturgie. Vandaar misschien het wat ongemakkelijke gevoel van de auteur die zijn artikel eindigt met de verzuchting dat het beter is om de drie dagen te vieren dan om erover in discussie te gaan. Het lijkt hem te vergaan zoals het Bileam verging: hoewel de redactie blijkbaar vooral wilde aansturen op kritische noten, kan Ruis moeilijk anders doen dan de rijkdom van deze liturgische traditie onder de aandacht brengen en er al schrijvende opnieuw van onder de indruk raken.

Ik kan niet anders dan hem hier in bijvallen. Het reisverhaal van Egeria die rond 400 het Paasfeest in Jeruzalem beschrijft, zegt mij hoe diep een dergelijke liturgie van opeenvolgende dagen geworteld is in het christendom. Zelf heb ik al vele jaren de drie dagen en al wat daaraan voorafgaat intensief beleefd, hetzij als predikant, hetzij als kerkganger. Door de liturgie van deze dagen wordt ik teruggebracht bij het hart van het geloof en bij de grenzen van mijn eigen bestaan. In de confrontatie met de kruisdood van Jezus Christus en het getuigenis van zijn verrijzenis, kom ik niet weg zonder mijn eigen sterfelijkheid en de gewelddadigheid van de wereld onder ogen te zien en me te laten aanspreken op hoop van leven. Bovendien zijn er allerlei factoren die maken dat de liturgische spanningsboog in deze tijd optimaal functioneert: een aanloop van zes weken voorbereiding, palmzondag als heil én onheilspellende opmaat van de stille week, waarna de dagen zich verdichten totdat in het hart van de Paasnacht het licht van de opstanding binnendringt. Ik ken meerdere mensen die gewoonlijk niet met vaste regelmaat naar de kerk gaan, maar in deze week wel. De frequentie alleen al maakt het intensief, precies zoals een kloosterbezoek met getijdengebeden de gasten kan meenemen in een tijdelijk geïntensiveerd ritme van de liturgie. Tijdens de drie dagen wordt voor een korte tijd de orde van het leven vanuit de liturgie getoonzet en niet andersom. Dat alleen al verstoort ons levensritme en kan ons openbreken voor het wonder van geloof. De drie opeenvolgende dagen zorgen er tevens voor dat kerkgangers in een dramatisch proces betrokken raken en geen ‘etappe’ (Ruis) of statie op de weg willen missen. Juist de soberheid van lezing, stilte en gebed op de Goede Vrijdag raakt diepe snaren. Op een keer gebeurde het ‘naspelen’ (Ruis) van het lijdensevangelie zo overtuigend, dat mijn kerkbuurvrouw na zo’n dienst bij de uitgang met een zucht in mijn oor fluisterde: ‘het lijkt net een echte begrafenis’. In deze vieringen gebeurt wat door het jaar heen soms ontbreekt: het liturgisch handelen is zo symbolisch geladen, dat het mensen op méér dan cognitief niveau aanspreekt. Existentiële en emotionele lagen worden aangesproken. De voorbereidingstijd helpt daar nog eens bij. Wie als vorm van vasten 40 dagen lang afziet van bijvoorbeeld alcohol, proeft in het eerste glaasje na de Paasnacht gemakkelijker een voorsmaak van ware vreugde. Of vanuit een heel ander perspectief: wie gedurende deze dagen ooit rond een sterfbed heeft gezeten, zal misschien ervaren hebben dat er juist dan een rustgevende troost kan uitgaan van het besef dat de gemeente van de Heer zich deze dagen als het ware op Golgotha verzamelt. Kortom, deze voorbeelden geven aan dat Ruis niet alleen staat in zijn constatering dat de viering van deze dagen zo rijk en zo groot is.

Het zij, wat mij betreft, verre van ons om bovenstaande voorbeelden smalend af te doen door ze te interpreteren als een ‘sentimental journey’ in een hedonistische ‘drie dwaze dagen’ belevingscultuur. Ik zoek liever naar onderliggende gedachten en vragen die de gegroeide praktijk kritisch-constructief zouden kunnen doorlichten. Juist waar het hart van het christelijk geloof in het geding is, past uiterste precisie qua liturgie en hetgeen daarin present gesteld wordt. Ik ga er daarbij vanuit dat het ‘subject’ van de liturgie de Eeuwige God zelf is van wie het initiatief, het scheppend en herscheppend Woord uitgaat, terwijl daarin en daardoor deze God de mens tot aanzijn roept als antwoordend en liturgievierend subject. Hieruit volgt dat in de liturgie de kans op participatie van de gemeente zo groot mogelijk moet worden gemaakt, terwijl men beseft dat juist deze participatie een gave van God is, die niet valt onder de criteria van menselijke maakbaarheid. De belofte én de gedeelde ervaring ervan, vormen het houvast om te vertrouwen op de mogelijkheid van participatie en presentia Dei. Liturgie zal dus altijd open blijven ‘naar beneden’ én ‘naar boven’, waarbij het laatste met name in de lofprijzing en het gebed tot uitdrukking komt. Vanuit deze uitgangspunten kom ik tot een drietal aspecten die met betrekking tot de drie dagen wellicht als graadmeters voor deze zo fundamentele openheid kunnen dienen.

1. historisering versus actualisering

Henk Ruis geeft aan hoezeer de drie dagen hun oorsprong vinden in de belofte van Pasen. Vanuit Pasen, vanuit de Verrijzenis van Christus, krijgen de afzonderlijke dagen en vieringen hun eigen plaats en accent. We hoeven niet terug achter de verkondiging van de Paasmorgen. Het gaat tijdens de drie dagen dus als het ware om liturgie met terugwerkende kracht. Toch ontkomt Ruis niet aan een spreken over etappes en schrijft hij niet geheel afkeurend over het ‘naspelen’ van de lijdensgeschiedenis. Ik zie hier een paradox optreden waar we ons wellicht onvoldoende van bewust zijn. Het lijkt mij evident dat liturgie als gedachtenis niet kan zonder een vorm van presentatie van heilsgeschiedenis. Dat is eenvoudigweg nodig wil men de openheid naar de toe-eigening op zijn minst open houden. Dit houdt het risico van historisering in. Alsof we de geschiedenis overdoen, zelfs alsof we het offer van Christus over zouden moeten doen. Waar altijd vaste formulieren en handelingen worden gebruikt zonder nadere duiding, wordt de kans op historiserende interpretatie vergroot. Een actualiserende interpretatie lijkt me daarentegen bevorderd worden door bijvoorbeeld de duiding door middel van prediking. Met voorzichtigheid zou ik daarom pleiten voor een korte verkondiging, juist ook op Goede Vrijdag.

2. theologia crucis en theologia gloriae

Onderzoek naar de beleving van de drie dagen zou wel eens aan het licht kunnen brengen dat de balans vooral doorslaat naar het mee-beleven van het lijden van Christus en niet naar het delen in de blijde herkenning van de verrijzenis. Dat is niet vreemd, want het lijden is helaas vaak herkenbaarder dan de mogelijkheid van leven over grenzen heen. Wat ik echter om mij heen zie, is dat mensen na de intensiteit van de drie dagen op Paasmorgen soms te moe zijn om de lofprijzing te zingen. Men heeft even genoeg gehad, het is ‘mooi’ geweest en ook de weken na Pasen worden niet meer meebeleefd. De Paastijd verdwijnt achter de horizon van de Paasnacht. Het geopende graf wordt het onbedoelde sluitstuk van Pasen.

3. Liturgie en leven

Als gevolg hiervan komt de liturgie van het leven tekort. Als het getuigenis van de Opstanding de basis vormt van ons geloof, is de Paastijd de oefening van het christelijk leven vanuit deze bron. Wie alleen de liturgie van de drie dagen meemaakt, mist de ‘redelijke eredienst’ van een leven dat vol is van ‘eucharistie’, van Pasen én Pinksteren.

Ciska Stark