In de spiegel kijken – Kierkegaard over gewoon bijbellezen

logo-idW-oud

 

IN DE SPIEGEL KIJKEN – Kierkegaard over gewoon bijbellezen

Zitten en lezen! – dat is de meest verspreide leidraad voor het lezen van de Bijbel. Je leest de Bijbel net als elk ander boek. Dat vindt niet alleen degene die de letter van de Bijbel beschouwt als de boodschap van God. Ook het Bijbel-genootschap verraadt er zo over te denken. Wie immers streeft naar een zo toegankelijk mogelijke vertaling, heeft als ideaal een lezer die zonder hulp van buiten begrijpt wat hij leest. Of neem de mensen die de Bijbel benaderen als een literaire tekst of de leerlingen van de Amsterdamse school. Zij hebben weliswaar een nogal verheven idee van lezen, maar menen niettemin, net als het Bijbelgenootschap, dat de lezer het met de bijbeltekst afkan. ‘De tekst mag het zeggen’. Een sympathiek devies, maar de vraag is of de tekst zoveel zegt zonder de tussenkomst van iets of iemand anders.

Wetenschap

In maart 2010 betoogde prof. Gert Kwakkel, oudtestamenticus aan de Theologische Universiteit van de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerken, in het Nederlands Dagblad dat wetenschappelijke kennis onontbeerlijk is om de Bijbel juist te kunnen interpreteren. Zijn collega Klaas Spronk, hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit, schreef op 26 maart 2010 iets dergelijks in het Christelijk Weekblad, al is zijn pleidooi minder een aanbeveling van de wetenschap, dan van een aandachtige leeshouding in het algemeen. De standpunten van Kwakkel en Spronk staan natuurlijk niet op zichzelf. Sinds er bijbelwetenschap is, gelden haar bevindingen als waardevolle aanvullingen en correcties op wat de leek op eigen kracht uit de Bijbel opmaakt. De consequenties van een wetenschappelijke leeswijze voor de spontane lectuur vallen volgens Kwakkel en Spronk erg mee. Wetenschappelijk lezen is, zo menen zij, niets anders dan grondiger lezen. Je verrijkt je eigen lectuur met inzichten en concepten die gewonnen zijn uit studie met een bredere armslag. Wetenschappelijke inzichten middelen wel tussen de lezer en de tekst, maar dan zoals een bril zwakke ogen kan helpen om hun oorspronkelijke taak te verrichten.

Hoewel de stelling dat wetenschappelijke lectuur van de Bijbel niet anders is dan een intensivering van de gewone lectuur me niet onwaar lijkt, kun je moeilijk ontkennen dat die intensivering de gewone lectuur onder druk zet. Aller-eerst kan een wetenschappelijke lectuur niet op voorhand garanderen dat zij bijbeltekst, boodschap en canon intact laat. Anders dan Kwakkel meent, kan de wetenschap geen garantie bieden tegen ‘Schriftkritiek’. Daarnaast ondermijnt een wetenschappelijke lectuur zonder twijfel het recht van de eenvoudige gelovige om de Bijbel persoonlijk ter hand te nemen en uit de lezing ervan conclusies te trekken. Als wetenschappelijk bijbellezen een verbetering is van gewoon bijbellezen, is gewoon bijbellezen een ondermaatse vorm van wetenschappelijk lezen. Daarmee zou het gewone bij-bellezen definitief zijn bepaald als hobbyen in de bijbelwetenschap – een onontkoombare conclusie voor wie gewoon en wetenschappelijk lezen in elkaars verlengde ziet. Wie desondanks een lans wil breken voor ‘gewoon bijbellezen’, moet dus andere wegen bewandelen. Hij moet het gewone bijbellezen een eigen status toekennen naast het weten-schappelijke lezen. Bij voorbeeld zoals Kierkegaard het doet in twee passages die ik hier kort wil refereren.

Gewoon lezen als subjectief lezen

De eerste passage komt uit deel 1 van het Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift bij de Wijsgerige Kruimels. Daarin behandelt hij het ideaal van de wetenschap: de objectieve kennis. Volgens Kierkegaard is objectieve kennis, de eeu-wige waarheid over een bepaalde stand van zaken, voor het menselijke kenvermogen niet weggelegd. In de plaats daarvan stelt de wetenschap een oneindig proces van kennisverwerving en van toenadering tot het voorwerp waar-over men kennis verlangt. Dit proces heeft een onthechtend effect zowel op het kennende subject als op het te ken-nen object. Het kennende subject streeft naar een oneindige verbreding van zijn beperkte gezichtsveld waarbij ook het te kennen object alle toevalligheid, gelegen in zijn ontstaan, zijn aard en zijn einde, kwijtraakt. In dit proces verliest zowel subject als object zijn karakter. Kierkegaard meent dat er in de aardse werkelijkheid niets is wat uit zichzelf weerstand biedt aan deze tot onthechting leidende wil tot kennen. De enige weerstand die er is, komt van de mens die zichzelf goddelijk gezag aanmatigde en in zijn eigen toevallige menselijke gestalte dingen zei als ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Daarmee dwong Hij de mensen tegenover zich om de eindeloze kenweg van de wetenschap te verlaten, subject te worden en te kiezen: voor Hem of tegen Hem.
Waar Jezus Christus het objectiverende kennen doorkruist en de subjectiviteit aanspreekt, doet de Bijbel dat ook. De Bijbel getuigt van Jezus en roept in zijn naam op te geloven dat God mens is geworden en dat ‘de waarheid heeft geëxisteerd’. Iedere benadering van de Bijbel die het sommerende karakter van dit geschrift omzeilt, is daarom niet terzake. In het eerste deel van Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift heeft Kierkegaard het vooral gemunt op de historisch kritische benadering van de Bijbel. Zelfs als die erin slaagde, schrijft hij, om aannemelijk te maken dat tekst, boodschap en samenstelling van de Bijbel zo luiden als de kerk altijd heeft verkondigd, zou dat het geloof niet helpen. De zekerheid van het geloof komt alleen voort uit een subjectieve beslissing die geprovoceerd wordt door het bericht dat een historische gebeurtenis eeuwigheidswaarde heeft. Het is dus met de inhoud van de Bijbel in strijd om hem op een objectiverend-historiserende, van je afzettende manier te lezen. De Bijbel getuigt van een paradox, God in de tijd, en doet daarom een beroep op je hartstocht.

Het Woord als spiegel en liefdesbrief

Voor Kierkegaard is het gewone bijbellezen dus niet het halfwassen broertje van het wetenschappelijke bijbellezen. Het is een eigensoortige praktijk. Wie van die praktijk een indruk wil krijgen, kan terecht in een Opbouwende Toe-spraak uit 1851, met twee andere gebundeld in het boekje Tot zelfonderzoek, mijn tijdgenoten aanbevolen.

Deze toespraak cirkelt rond de uitspraak van de apostel Jacobus (1: 22-27), dat horen van Gods Woord handelen impliceert. ‘Wie alleen hoort, lijkt op iemand die zijn gezicht in de spiegel ziet en het dan snel weer vergeet.’ De kern van Kierkegaards betoog is, dat de Bijbel alleen handelend kan worden begrepen. Onder ‘handelen’ verstaat hij: je de tekst persoonlijk toeëigenen, jezelf willen zien in de spiegel van het Woord. Mensen die via geleerdheid toegang tot de tekst willen verkrijgen vergelijkt hij met mensen die de spiegel bekijken in plaats van zichzelf in de spiegel.

Veel voorkomende aanleidingen om bij bijbellezing je toevlucht te zoeken tot geleerdheid zijn onduidelijkheden over de vertaling van de tekst en de onbegrijpelijkheid van de vertaalde tekst. Een algemene richtlijn geeft Kierkegaard hier door de bijbellezer te vergelijken met de ontvanger van een liefdesbrief. Daaruit volgt dat je je als bijbellezer zo kort mogelijk met vertaalkwesties bezighoudt en ervoor zorgt dat je, als je passages niet begrijpt, ten minste de begrijpe-lijke passages ten uitvoer brengt. Andere oorzaken dat je jezelf niet in de spiegel van het Woord wilt zien zijn valse bescheidenheid en bezorgdheid of verbolgenheid over anderen. Kierkegaard pleit er daarom voor dat je bij het bijbel-lezen voortdurend tot jezelf zegt: dit gaat over jou, ‘jij bent die man’. Dit is niet mogelijk als je de boodschap van de Schrift beschouwt als een leer, want in een leer kun je je niet spiegelen. Alleen een stem die tot je spreekt kan jou tot handelen aanzetten.

Kierkegaard besluit zijn toespraak met een waarschuwing tegen vergeetachtigheid. Als je eenmaal jezelf in de spiegel hebt gezien en je eigen situatie met bijbehorende handelingsdirectieven onder ogen hebt gehad, moet je dit inzicht vasthouden en het niet uit het domein van het voornemen en het handelen terug laten vloeien naar het domein van de overweging en de bespreking. Zwijgzaamheid, zo zegt hij, is een voorwaarde voor beslissend handelen. Mensen die ervan houden om bij de zondagse koffie de preek kritisch na te bespreken, krijgen van Kierkegaard een tik op de vingers. Ze deden er beter aan de tekst van die morgen nog eens voor zichzelf na te lezen.

Gewoon lezen als lezen in de Geest

In het bovenstaande heb ik willen betogen dat het gewone bijbellezen – zitten en lezen! – dreigt te verdwalen in de geleerdheid zolang het geen zelfstandige status kan claimen. Wie toch mocht menen dat gewoon en gespecialiseerd lezen in elkaars verlengde liggen, zonder dat het laatste het eerste domineert, doet er in ieder geval goed aan te be-palen waar het gezag van het gespecialiseerde lezen begint en eindigt. Dat het gewone bijbellezen gered kan worden door de ene geleerdheid (historische kritiek) te vervangen door de andere (bijvoorbeeld een literaire benadering van de tekst), lijkt mij onwaarschijnlijk. Alle geleerdheid dwingt de lezer ertoe om een deskundige te worden, een schrift-geleerde, in plaats van een betroffene. Dan overtuigt de wijze waarop Kierkegaard voor gewoon bijbellezen argu-menteert mij meer. In zijn gedachtengang staat de subjectiviteit centraal. De enkeling bezit een eigen kwaliteit los van de op objectiviteit gerichte massa en zal dus ook anders lezen. Maar dat is niet het hele verhaal. Subjectiviteit is bij Kierkegaard de weerklank van de paradox dat waarheid in de tijd is gekomen en dus de weerklank van Christus. Het gewone, ongeleerde bijbellezen, is daarom geen toevallige, provisorische wijze van lezen. Het wordt door de inhoud van de Bijbel zelf gedicteerd en is, om de modeterm maar eens te hanteren, lectio divina.

Een laatste bedenking kan ik alleen opwerpen en maar heel globaal beantwoorden: boet het gewone bijbellezen niet aan gewoonheid in door het afhankelijk te maken van Christus, de paradox? Je introduceert daarmee immers een bepaald verstaan van de bijbelse boodschap dat aan het lezen voorafgaat: dat ze een ‘stem’ zou zijn ‘die tot je spreekt’, dat ze op subjectiviteit uit is en dat jij er dus in al je toevalligheid toe doet. Mijn al te globale antwoord is, dat dit voorverstaan niets anders is dan het werk van de Geest. En kun je daarvan ooit beweren dat het ongewoon is? Ja, dat kan, maar dat staat gelijk aan een bekentenis van ongeloof. Voor het geloof is de Bijbel getuigenis van Christus en bijbellezen gewoon lezen.

Udo Doedens