Vriendelijk stralende ogen (Spreuken 15: 30,31)

logo-idW-oud

 

Vriendelijk stralende ogen

Aan een meisje dat al op zeventienjarige leeftijd belijdenis deed –ik raadde haar met klem aan nog een paar jaar te wachten, maar ze wilde heel graag en deed met de veel oudere groep uitstekend mee – gaf ik de tekst mee: ‘Vriendelijk stralende ogen verheugen het hart; een goede tijding verkwikt het gebeente.’ (Spreuken 15: 30). Het verraste me dat ik jaren later op het geboortekaartje van haar zoon boven de naam Judah dezelfde tekst zag. Waren het inderdaad haar ogen geweest die me deze spreuk aanreikten en was het nu de blik van verstandhouding die ze met haar kleintje had die haar hart deed opspringen en de belijdenistekst weer in herinnering bracht? Ik weet het niet, maar ik heb haar in ieder geval teruggeschreven dat de goede tijding van zijn geboorte mijn gebeente verkwikt had.

Alles poëzie natuurlijk, heerlijke poëzie, Je kunt het bijna niet anders zeggen, de werkelijkheid van het moment van het openen van een geboortekaartje niet treffender weergeven: hoera, een mensenkind! Je gaat rechtop zitten en leest het nog een keer en zet het kaartje op de schoorsteenmantel, zichtbaar voor iedereen in huis, als een licht op de kandelaar. Bij grote vermoeidheid voel je je vaak uitgemergeld tot in je botten. Maar bij een tof bericht krijgt het leven plots weer kraak en smaak, ook tot in je gebeente zegt het Hebreeuws, het wordt daar weer vet, pittig. Om nog even bij een bericht te blijven, liefst nog geschreven, wat is het plezierig om een brief te krijgen, eigenhandig, waarbij je een enkel woord nog even moet ontcijferen, waarin je leest dat iemand het goed met je meent, of ook iets bijzonders met je wil delen. Om in te lijsten. Maar de tekst van de spreuk goed lezend, gaat het hier toch over iets dat gehoord wordt, er wordt iets verteld, aangezegd, vooral bij de profeten komt het voor: een sjemoeah toba, een goede en dus vrolijke boodschap, zoals het eu-angelion, de goede, blijde boodschap dat het evangelie zelf is.

Als je dan even doorleest, Spreuken 15:31, merk je dat het inderdaad gaat over het horen: ‘Het oor dat luistert naar de terechtwijzing die ten leven is, zal vertoeven te midden der wijzen.’ Dat is al wat ernstiger en de NBG maakt het misschien mooier dan er staat: ‘die ten leven is’, want het kan zijn dat bedoeld is dat het leven zelf je vermaant, opschrikt en zelfs bestraft en het is maar de vraag of je dat ook echt hoort. Als je het hoort dan is ook deze terechtwijzing toba, tof; een gewaarschuwd man telt voor twee. Je verkeert dan in de kring van de wijzen, natuurlijk niet alleen om te luisteren, je zult zeker af en toe een woordje mogen meespreken.

Nu nog terug naar de vriendelijk stralende ogen. Heldere ogen die het licht weerkaatsen. Nee, poëtischer, ze stralen zelf. Dat licht komt uit iemands binnenste. De ander wil jou opnemen binnen zijn lichtkring, opdat je hart vrolijk wordt. Daarmee wordt niet gedoeld op een aangename stemming, maar dat het ‘hoog aan de tijd’ is (Gezang 198), ‘élated’, ‘high time’, ‘Hochzeit’, en dat de wilsbeslissingen vanuit het hart nu ook overeenkomstig genomen kunnen worden.

De vriendelijk stralende ogen kijken mij aan, zodat ik een ander mens word.

In Psalm 90 staat hetzelfde ‘vriendelijk stralend’, maar nu wordt het gezegd van de Here God, van zijn aangezicht. In een ander verband: ‘onze heimelijke zonden (stelt Gij) in het licht van uw aanschijn’ (vers 8). Het licht van zijn gelaat. Die zonden, stiekem achtergehouden, worden voluit beschenen, weggebrand. Ze smelten als sneeuw voor de zon. En waar blijf je dan zelf? Maar ook hier, zodat ik een ander mens word. Tenminste dat is het vurig gebed van Mozes, de man Gods.

Dat pasgeboren ventje is nu een jongen van zes. Ik zag hem laatst fietsen en haalde hem in. We stapten af. Inderdaad, vriendelijk stralende ogen.

S. L. Schoch