Karl Barths colleges over Schleiermacher

Karl Barths colleges over Schleiermacher  (1)

In het theologisch Instituut van de Universiteit te Bazel hangt momenteel een briefje waarop vermeld staat dat Barths voorgenomen Winterseminar wegens ziekte helaas niet kan doorgaan.

Ter gelegenheid van de tweehonderdste geboortedag van Schleiermacher (21 november 1768) gaf Barth op 27 april en 4 mei jl. twee openingscolleges over Schleiermacher ter inleiding van zijn Sommerseminar over Schleiermachers „Reden über die Religion”.

Van het eerste inleidende college schreef drs. G. Puchinger een verslag, van het tweede – dat wij een volgende keer hopen te publiceren – dr. A. Dekker te Bazel, de assistent van prof. dr. H. van Oyen, die de vorige maand zijn zeventigste verjaardag vierde.

Zaterdagmorgen 27 april 1968

Een stralende dag; voor de bezoekers van het openingscollege dat Barth zal geven in het Theologische Seminar am Nadelberg in Bazel, een curieuze dag: want Barth zal na jaren weer college geven over Friedrich Schleiermacher. Hij zal gedurende dit Semester Schleiermachers Reden über die Religion behandelen, een groots onderwerp! Voor sommigen is er misschien geen persoon waarover men de oude Barth liever hoort dan juist over Schleiermacher, omdat men benieuwd is wat Barth na zoveel jaren studie nu over Schleiermacher te zeggen heeft.

Het stroomt na halftien al aardig vol in de collegezaal, en een tien minuten voor tien komt Barth zelf rustig binnen, begeleid door zijn Vrouw en een schoondochter, de vrouw van Markus Barth. Barth ziet er redelijk goed uit; wel is het zijn Vrouw aan te zien dat ze ernstig ziek is geweest.

Barth gaat aan het hoofd van de tafel zitten, en wacht rustig tot het bijna tien uur is. Dan vangt het feest aan, wanneer Barth rondkijkt, en opmerkt:

„Ziezo, dames en heren, ik denk wel dat wij kunnen beginnen.

U weet wel, een colloquium of een Seminar is een arbeidsgemeenschap. Men moet hier dan ook wel het heilige voornemen hebben om steeds aanwezig te zijn. En met name de periti – twee aan iedere zijde van mij – die de volgende keren deel zullen namen aan het gesprek – moeten zich, volgens de orde van het Vaticaans Concilie (lach!), in het bijzonder goed voorbereiden. Ditmaal zal ik alleen het woord voeren, omdat nog niemand zich heeft kunnen voorbereiden. Daarvoor dan mijn excuses!”

(Barth vraagt iemand het protocol (verslag) van vandaag te willen samenstellen. Het moet vooral kort zijn, niet langer dan een kwartier voorlezen. Hij geeft na wat zoeken de opdracht aan een ouderejaars studente met de woorden: „Sie ist eine alte Kämpferin!” Daarna vervolgt Barth:)

Herdenkingsjaar

Toen ik besloot dit onderwerp te gaan behandelen, wist ik niet dat het juist in 1968 tweehonderd jaar geleden zou zijn dat Schleiermacher geboren werd. Misschien heeft die datum overigens toch wel in mijn onderbewustzijn meegespeeld bij het bepalen van de keuze van dit onderwerp. In ieder geval kan dit werkcollege een bescheiden bijdrage tot dit jubileum vormen.

Ik neem overigens aan dat de Theologische Faculteit, waartoe ik sinds mijn emeritaat nu niet meer behoor, een Schleiermacherherdenking zal houden: dat heeft hij zeker verdiend! Schleiermacher werd op 21 november 1768 geboren. De faculteit heeft dus nog voldoende tijd om de jubileumviering voor te bereiden.

Waar is overigens de uitgave van Schleiermachers complete werken? Boven in de bibliotheek? Dan zouden we die nu eigenlijk voor dit Seminar en in dit jaar hier beneden moeten neerzetten!

Ik wil u nu enige woorden voorlezen uit het Vorwort van het boek van Paul Seifert, Die Theologie des jungen Schleiermacher uit het jaar 1960 waarin de auteur beschrijft wat hem in Schleiermacher getroffen heeft: „Kraft des theologischen Gedankens, Weite des geistigen Horizontes, Liebenswürdigkeit des menschlichen Wesens – Aufrichtigkeit der persönlichen Glaubens” – ja dat alles heeft Seifert „in groszartigem Stil” in Schleiermachers werk gevonden (pag. 9)

Ik kan die uitspraak geheel onderschrijven, met een klein vraagtekentje bij het woord Liebenswürdigkeit. Want dat wonden de tijdgenoten namelijk wel eens wat anders: Schleiermacher had een scherpe tong, en hij kon in gezelschap soms stekelige opmerkingen maken.

Wat mij echter altijd weer naar Schleiermacher terugbracht, waren de eenheid, continuïteit en pluriformiteit van zijn weten. Hij is en blijft een zeldzame figuur in de theologie. En hóé men ook tegenover hem staat, wanneer men hem werkelijk bestudeert, gevoelt men respect voor hem, en is er in de omgang met hem veel van hem te leren.

Dit voorlopig over de schrijver.

Schleiermacher en onze tijd

Schleiermacher heeft men wel de kerkvader van negentiende eeuw genoemd. En dat is hij ongetwijfeld ook geweest, vooral voor de protestanten. Maar hij heeft ook katholieken volgelingen gehad, vooral in de Tübinger School. Ik denk bijvoorbeeld aan de bekende Tübinger hoogleraar Johann Adam Möhler (1796-1838). Om dan maar niet te spreken van de stimulansen die – nogmaals! – de protestanten van Schleiermacher hebben ontvangen!

Maar, kan men zeggen, we léven niet meer in de negentiende eeuw. En dus kunnen we ons afvragen: moeten we ons nú nog in Schleiermacher verdiepen?

Daarop zou ik willen antwoorden: Schleiermacher is inderdaad kerkvader van de negentiende eeuw, en, wie weet nog van de twintigste eeuw, want daarvan zijn de acta nu eenmaal nog niet afgesloten. Wie weet of, en zo ja, in welke dimensies Schleiermacher nog van belang zal zijn in het jaar 1999 – een jaar dat enkelen uwer, en naar ik hoop zelfs de meesten van u, nog zullen beleven.

Er gaan van Schleiermacher uit invloedslijnen naar onze tijd. Misschien zelfs dat datgene wat thans in een nieuwe gestalte de theologische gemoederen bezig houdt, de problemen zijn, die eens Daniel Friedrich Schleiermacher hebben bezig gehouden.

Lees eens Friedrich Hertel, in zijn boek Das theologische Denken Schleiermachers, uit 1965. In zijn Vorwort schrijft hij: „Wenn sich heute Tehologie und Verkündigung von der Aufgabe der „nicht-religiösen Interpretation biblischer Begriffe” leiten lassen und ihnen darin nichts anderes vor Augen steht als menschlich zu sein, dann darf nicht vergessen werden, dass Schleiermacher – trotz seiner Verwendung des Religionsbegriffs – diesem Bemühen den Weg gebahnt hat”. (pag. 9)

Het kan natuurlijk zijn dat Hertel gelijk heeft….

Verder heeft me uit Amerika een bericht bereikt dat zich daar – waar ze tegenwoordig overigens bepaald nog wel andere zorgen hebben – een Schleiermacher-ranaissance voordoet. Het betreft hier onder andere een boek van Richard Niebuhr, junior, uit het jaar 1964: Schleiermacher on religion. De schrijver is een neef van de bekende Reinhold Niebuhr.

Ik heb een knipsel bij mij, dat ik kreeg toegestuurd, uit een populair blad uit Amerika, een soort amerikaanse Spiegel, met als titel erboven: Schleiermacher-renaissance?

In dat artikel wordt opgemerkt dat deze hernieuwde belangstelling voor Schleiermacher, dat wil zeggen van de hartstochtelijke beleving der religie, voor de moderne mens van méér belang is dan het rein intellectuele werk van Karl Barth, die „etwas veraltet ist”, terwijl Schleiermacher juist „viel lebendiger ist”. (Gelach)

U begrijpt, hoe „erschüttert” ik was dit te lezen. Want al veertig jaar geleden las ik in een duits orgaan: Karl Barth begint helaas een man van gisteren te worden. Nou, en daarom was ik dus niét „erschüttert” dat nu eindelijk ook eens uit Amerika te vernemen!!

Seifert oordeelt inmiddels anders. In zijn door mij reeds genoemde boek schrijft hij in de Einleitung: „Vielmehr wird in neuerer Zeit ein wachsendes Interesse an der Schleiermacherschen Theologie bemerkbar, gewisz angeregt durch die überraschend positive Beurteilung Schleiermachers durch Karl Barth in seiner Geschichte der protestantischen Theologie”. (pag. 11). En dan haalt hij in een voetnoot mijn uitspraak aan, aan het bin van mijn Schleiermacher-hoofdstuk in Die protestantische Theologie im 19 Jahrhundert, op pag. 379: „An die Spitze einer Geschichte der Theologie der neuesten Zeit gehört und wird für alle Zeiten gehören der Name Schleiermacher und keiner neben inhm”.

Hiermee is mijn geringe persoon door deze beide auteurs wel enigermate in de schemer geplaatst: ik ben volgens de één verouderd, en Schleiermacher is véél meer actueel. Volgens de ander heb ik de bekendheid van Schleiermacher met mijn werk juist gestimuleerd.

Tot zover enkele opmerkingen over de actualiteit van Schleiermacher. We hebben af te wachten welk vooruitzicht in betrekking tot mij zelf vervuld zal worden.

Inmiddels, waarom gaan wij nu de Reden über die Religion hier lezen?

Wel, Schleiermachers brede en rijpe gestalte leren wij pas kennen, wanneer men zijn werken grondig bestudeerd. En dan moet men vooral zijn grotere werken kiezen: zijn Der christliche Glaube nach den Grundsätzen der evangelischen Kirche (1820-’21), zijn Die Weihnachtsfeier (1818) en zijn in 1811 verschenen Kurze Darstellung des theologischen Studiums.

Seifert heeft wel gelijk, wanneer hij opmerkt dat de sleutel van Schleiermachers theologie te vinden is in zijn Reden über die Religion, en daarom zullen wij vooral over dit werk samen spreken.

Het verbaasde mij overigens dat de jonge Niebuhr zijn boek niet begint met de Reden maar met Die Weihnachtsfeier. En nu niet omdat hij zulke onvriendelijke opmerkingen over mij maakt – want dat ben ik wel gewend – maar heus, zo mag je een studie niet opzetten, zoals Niebuhr heeft gedaan. Dat doet dilletantistisch aan! Ik geloof eigenlijk dat hij noch Schleiermacher noch mij grondig gelezen en begrepen heeft. Daarom kan ik u zijn boek dan ook niet aanbevelen.

Literatuur

Voor de vlijtigen onder u noem ik nu nog verdere literatuur.

1.  

Allereerst dan het grote standaardwerk over Schleiermacher. Dat is natuurlijk het boekwerk van Wilhelm Dilthey: Leben Schleiermachers, gepubliceerd in maart 1870 te Kiel. Het is helaas onvoltooid gebleven. Het gaat ongeveer tot het midden van het leven van Schleiermacher, tot 1806. Het is nu eenmaal in de geweldige stijl van Dilthey geschreven, en niemand anders zou het ooit hebben kunnen voltooien!

Het begint met een citaat van Goethe uit een brief aan Lavater, in oktober 1780: Inpiduum est ineffabile, de inpidualiteit is onuitsprekelijk.

Dat geldt van ons allen, reeds van de kleine mensen die wij zijn. Maar het geldt wel heel in het bijzonder voor Schleiermacher: men studeert en studeert op hem, en aan ’t eind staat men nóg voor een raadsel!

2.

Belangrijk, maar bepaald niet om je over te verheugen, is de publicatie van Albracht Ritschl (1822-1889): Schleiermachers Reden über die Religion und ihre Nahwirkungen auf die evangelische Kirche Deutschlands uit, het jaar 1874, waarin hij ook spreekt over rechtvaardiging en verzoening.

Hij heeft zich helaas alleen maar aan Schleiermacher geërgerd. Hij vond Schleiermacher geen theoloog, maar een aestheticus. Reeds op de tweede of derde pagina geeft hij kritiek, ja, er zijn nu eenmaal mensen, die helemaal niet zwijgen en luisteren kunnen!

3.

Veel beter is het kleinere werk van zijn zoon Otto Ritschl (1860-1944): Schleiermachers Stellung zum Christentum in seinen Reden über die Religion, uit het jaar 1888.

Dit werk is niet alleen veel beter dan dat van zijn vader, maar het is er ook geheel aan tegenovergesteld. Hier kan men werkelijk wat van leren. Eigenlijk is deze publicatie en eerherstel, wanneer men deze vergelijkt met die van zijn vader in 1874. Overigens is het altijd moeilijk om iets te begrijpen als er sterk vanuit een pro of een contra wordt geschreven.

4. 

Verder noem ik uit onze eeuw natuurlijk nog het werk van Emil Brunner uit 1924: Die Mysik und das Wort.

Ook Brunner keert zich scherp tegen Schleiermacher. Brunners oordeel over Schleiermacher is, dat hij ten diepste een mysticus is geweest, mar dan één die, volgens Brunner, het Woord niet hoorde.

Dit werk is typerend voor de aanvang van de Dialectische Theologie. Ik ben achteraf blij dat ik toen niet heb meegedaan aan de aanvallen op Schleiermacher. In Brunners boek beoordeelde ik wel. In 1924 heb ik in Zwischen den Zeiten (Heft VIII, pag. 49-64) een beoordeling geschreven: Brunners Schleiermacherbuch, die hier op neer kwam, dat hij het ook wel wat anders had kunnen schrijven.

5. 

Dan is er het werk van Felix Flückiger, Philosophie und Theologie bei Schleiermacher, een Bazelse dissertatie uit 1947. Ook Flückiger stelt zich op tégen Schleiermacher, en merkt op dat deze geen theoloog maar een wijsgeer is. Ook hier zeg ik weer: wees voorzichtig! Wel accepteerde ik deze studie graag.

6. 

Ik noemde al het werk van Paul Seifert, Die Theologie des jungen Schleiermacher, een goede, indringende arbeid, die ik hier graag aanbeveel.

7.

In 1965 verscheen het ook reeds even door mij genoemde werk van Friedrich Hertel, Das theologische Denken Schleiermachers, untersucht an der ersten Auflage seiner Reden „Uber die Religion”. Het werk is „meinem Lehrer Gerhard Ebeling aus Dankbarkeit gewidmet”. Ik kan u deze dissertatie uit Zürich aanbevelen. Schleiermacher wordt hier geplaatst in de lijn van Luther.

Interessant is dat hij een goede korte inhoud weergeeft van de vijf Reden (pag. 281-286). Ook daarom moet u dit boek vooral lezen.

Nog een merkwaardigheid: hij geeft op pag. 293-303 een opgave van de door Schleiermacher gebruikte begrippen: Tabellen zur Häufigkeit der wichtigsten Begriffe in Schleiermachers 1e Auflage der Reden „Uber die Religion”.

Op pag. 293 publiceert hij bijvoorbeeld, dat het begrip Anschauen in de eerste Rede twee maal. de de tweede Rede tweeëndertig maal, in de derde tienmaal, in de vierde Rede zeven maal en in de vijfde twintig maal voorkomt; tesamen dus éénenzeventig maal.

Ik weet niet of men in Zürich, waar het boek is uitgegeven, ook computers heeft, en je vraagt je onwillekeurig af: ja, wat zou Schleiermacher daar zelf van hebben gezegd? Toch moet deze auteur – met of zonder machine – hard gewerkt hebben!

8.

Van mijn hand zoudt u dan nog drie bijdragen kunnen lezen. De eerste twee bijdragen staan in Die Theologie und die Kirche van 1928: ik bedoel mijn Schleiermacher-opstel uit 1926 (pag. 136-189) en dan mijn opstel over Schleiermachers „Weihnachtsfeier” (pag. 106-135), dat ik in 1924 met grote vreugde geschreven heb. Ik kan mij nu nóg amuseren als ik het herlees.

Ten derde noem ik mijn grote opstel Die protestantische Theologie im 19.Jahrhundert (pag. 379-424)

Nu moet ik nog een goede tekst aanbevelen van Schleiermachers Reden über die Religion.

Ik denk hier allereerst aan Rudolf Otto’s uitgave, die dateert uit het jubileumjaar 1899. Ik zou u willen aanraden deze Otto, thans in zesde druk, te kopen, omdat deze een duidelijke tekst geeft, en Otto van de Reden goede inhoudsopgaven geeft. Rudolf Otto’s uitgave is heel praktisch, en is eigenlijk de beste uitgave, die nu te krijgen is. Ze is uitgegeven bij VandenHoeck en Ruprecht in Göttingen, en kost hier in Zwitserland slechts een kleine veertien francs.

Dan moet ik nog noemen het boek F. Schleiermacher’s Reden über die Religion, Kritische Ausgabe. Mit Zugrundelegung des Textes der ersten Auflage besorgt von G.Ch. Bernard Pünjer, uitgegeven in Braunschweig in 1879.

Hierin vinden we de oorspronkelijke tekst van de Reden met de later aangebrachte veranderingen en commentaren op vergelijkingen van de drukken 1806, 1821 en 1831.

Voor de periti is dit werk van Pünjer heel nuttig. Zij moeten bij de bestudering vooral nagaan wat Schleiermacher aan de Reden heeft veranderd, verscherpt en milder gemaakt. Want Schleiermacher heeft zijn Reden onderworpen aan een heel veranderingsproces.

Tot zover dus de technische voorbereidingen van dit college.

Nu weet ik niet wie er al wat weet van het leven van Schleiermacher, maar daar wil ik dan nu iets over vertellen. Want men kan iemands theologie niet begrijpen zonder zijn leven te kennen. Ook de uitgave van zijn brieven is overigens van belang. Die zijn van 1858 tot 1863 in vier delen gepubliceerd door Dilthey en Jonas. Dan zijn er de perse delen Predigten, en voorts – wat ik al noemde – natuurlijk Dilthey’s grootste biografie: lees die vooral.

Jeugd

Maar dan nu over Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher zelf!

In de achttiende eeuw schreef men nog Schleyermacher met een y.

Waarom heette hij Friedrich? We weten het niet, mar ik vraag mij wel eens af of hij soms niet naar Friedrich der Grosze is genoemd, want de familie Schleiermacher was zeer patriottistisch. In ieder geval werd hij altijd Friedrich genoemd.

Deze naam Daniel had hij van zijn grootvader. Deze grootvader was een merkwaardige figuur. Hij kwam uit het Rheinland, uit Elberfeld. En ja, wat is dáár al niet allemaal gebeurd in de loop der eeuwen op religieus gebied; wat is dáár al niet allemaal uitgebrouwen en uitgedacht en verkondigd en gebeden. Tot aan de Barmer Synode van 1934 toe!

Die grootvader was predikant in Elberfeld, en ging met sectarische bewegingen mee, zoals de Niederrheinische Bewegung. Want zulke sectarische bewegingen waren er daar vele. In Holland was het trouwens nog erger!

Maar goed, er was in Ronsdorf en zogenaamde Ronsdorfer Sekte, waarvan Anna vom Buchel de zogenaamde profetes was, en Eller was er de leider van, zodat men ook wel sprak van de Elle Sekte. De grootvader Daniel Schleiermacher heeft zich daarbij aangesloten. Eer bestond in de sekte zelfs neiging tot hekserij; men dacht er zeer apocalyptisch, en kende er zowaar brandstapels.

De vader van onze Schleiermacher, Gottlief Schleiermacher, geboren in 1727, was dus gewaarschuwd door het voorbeeld van diens vader. Gottlieb werd uit weeromstuit een tijd rationalist.

Ja ja, zo gaat dat: er zijn vrome vaders, en dan worden de kinderen rationalist!

Maar de vader van Schleiermacher blééf geen rationalist, maar is weer heel orthodox gereformeerd geworden, zoals men in Niederrhein in ’t algemeen is.

Dit heeft later zelfs geleid tot een conflict van Gottlieb met diens zoon Friedrich Schleiermacher. Maar nog later wordt Gottlieb echter een milde supranaturalist, en gaat hij over tot de Brudergemeine. Denk er om, het is Brudergemeine, en niet Brudergemeinde! Later gevoelde hij zich dus zeer verbonden met de Brudergemeine. Hij zelf was veldprediker en predikant in Breslau.

Schleiermachers moeder stamde ook uit een christelijke familie; ze was een Stubenrauch, maar was geen Rheinlandse.

Op 21 november 1768 wordt onze Schleiermacher dan in Breslau geboren, en in de periode 1768 tot ’83 wordt hij in Breslau en omgeving opgevoed.

Schleiermacher voelde zich als kind zeer verbonden aan zijn oudere zuster, Charlotte. Deze droeg hem nog als kind, wat altijd een gevaarlijke zaak is, als zusjes jongere broertjes dragen. En ze liet hem dan ook vallen, waardoor hij verwond werd aan de rechter schouder. Je kan het soms op foto’s van Schleiermacher nog zien. Hegel zou hem om die scheve schouder eens hebben bespot, wat niet erg edel was. Maar Schleiermacher heeft zijn zuster het ongeval nooit kwalijk genomen.

In 1783 kwam de jonge Schleiermacher in de kring der Brudergemeine in Gnadenfrei. Van juni 1783 tot september wordt hij naar ’t Pädagogium t Niesky in Silezië gestuurd, de Hochschule van de Brudergemeine. Van ’85 tot ’87 was hij op het Seminar te Barby; en hier beleeft hij de crisisjaren van zijn leven. Hier ontstaat de duidelijke breuk met het geloof van zijn ouderlijk huis.

Het was de Brudergemeine onder August Gottlieb Spangenberg (1704-1792). Deze had in 1779 zijn kleine dogmatiek geschreven, Idea fidei fratrum, een kort begrip voor de christelijke leer in de Evangelische Brudergemeine – iets wat Zinzendorf nooit gedaan hebben! – en dit boek was de oorzaak van veel heftige debatten.

Nu leefde men in Niesky en Barbi in die dagen nog een soort kloosterleven, De jonge Schleiermacher accepteerde dat eerst allemaal; maar op den duur konden hij en zijn medestudenten in Niesky en Barbi, niet nalaten te lezen wat in die kring eigen verboden was: werken als Goethe’s Werther, de werken van Wieland, en dan vooral wijsgerige werken en geschriften van de antieken.

De leraren daar waren wat middelmatig. Ze begrepen niet dat de klassieken heel andere wegen wezen dan Zinzendorf en Spangenberg, en ze begrepen vooral niet dat de klassieken je ook werkelijk iets doen als je ze ernstig leest. Ze begrepen niet, die leraren, dat de klassieken eigenlijk niet te verbinden waren met het ideaal der Brudergemeine, en ze voorzagen vooral niet dat dat de intelligente leerlingen ernstig aan ’t nadenken bracht.

In de zomer van het jaar 1768 schreef de jonge Schleiermacher aan zijn Vader: „Ich möchte gern Theologie studieren und zwar recht von Grund aus”.

Maar juist door die instelling kreeg de jonge Schleiermacher binnen het leven der Brudergemeine moeite met leerstukken als de godheid van Christus en de erfzonde.

De vader was toen juist in zijn meest orthodoxe periode, en toen Schleiermacher aan zijn vader berichtte dat hij twijfels kende aan bepaalde leerstukken, schreef de vader in januari 1787 een verschrikkelijke brief terug, waarin hij onder andere opmerkte: „O, Du unverständiger Sohn! Wer hat Dich bezaubert, dasz Du der Wahrheit nicht gehorchest? Welchen Jesus Christus vor die Augen gemalt war und nun von Dir gekreuzigt wird! – Ach mein sohn, mein Sohn! Wie tief beugst Du nich! Welche Seufzer pressest Du aus meiner Seele!”.

Hij mocht later ergens anders toch nog theologie gaan studeren, maar hij deed het niet bij de Brudergemeine, zij het tot verdriet van de vader. Maar er ontstond geen definitieve breuk, want de vader – die in 1794 stierf – had zijn eigen ontwikkeling meegemaakt, later, weten we, las de vader genoegen te preken van zijn zoon.

De verhouding van Schleiermacher tot de Brudergemeine is van de zijde van Schleiermacher uit goed gebleven.

Als jongen was hij in april-mei 1783 in Gnadenfrei bij de Brudergemeine gekomen en eind mei 1802 logeerde hij hier opnieuw, nu bij zijn zuster Charlotte. Er is over dit tweede verblijf in Gnadenfrei een brief bewaard, die Schleiermacher geschreven heeft, en waarin hij over Gnadenfrei opmerkt: „Es gibt keinen Ort, der so wie dieser die lebendige Erinnerung an den ganzen Gang meines Geistes begünstigte, von dem ersten Erwachen des bessern an bis auf den Punkt, wo ich jetzt stehe. Hier ging mir zuerst das Bewusztsein auf von dem Verhältnis des Menschen zu einer höhern Welt, feilich in einer kleinen Gestalt, wie man auch sagt dasz auch Geister oft als Kinder mich Zwerge erscheinen, aber es sind doch Geister und für das Wesentliche ist es einerlei. Hier entwickelte sich zuerst die mystische Anlage die mir so wesentlich ist und mich unter allen Stürmen des Skeptizismus gerettet und erhalten hat. Damals keimte sie auf”.

In deze brief erkent hij ook dat hij juist hier in Gnadenfrei dubbel gevoelde „dasz er nach allem wieder ein Herrnhutter geworden war, nur von einer höheren Ordnung”.

Ein Herrnhutter von einer höheren Ordnung… interessant, niet waar? Vooral die uitspraak: dat hij een Herrnhutter is geworden in hogere zin. In ieder geval bewijst het dat hij werkelijk goede herinneringen had aan de Brudergemeine.

De verhouding van de Evangelische Brudergemeine en Schleiermacher zou eens opnieuw onderzocht moeten worden!

Vervolgens gaat Schleiermacher met Pasen 1787 als student in de gereformeerde theologie naar Halle. Hij bestudeerde er vooral Aristoteles, Spinoza en Kant. Er waren overigens in Halle toen geen belangrijke theologen; wel kleinere geesten. Zijn oom Samuel Ernst Timotheus Stubenrauch doceerde er; Semler was al oud; Knapp, Rosselt en Niemeyer wagen geen zelfstandige geesten.

Zijn oom Stubenrauch nam echter ontslag als hoogleraar, en werd weer predikant in Drossen later in Landsberg, waar in 1807 stierf. In de zomer van 1789 volgde Schleiermacher zijn oom naar Drossen. Inmiddels studeerde Schleiermacher verder, en deed in 1790 zijn theologische examens.

Nu komt er een zeer positieve periode in zijn leven: hij wordt Hauslehrer bij graaf Alexander Dohna († 1810) in Schlobitten in Oost-Pruisen.

Hier beleeft hij grote zaken;

1.

Hij ervaart de heerlijkheid van een rijk, liefdevol familieleven.

2.

Hier leert hij de oude en de jonge mevrouw Dohna kennen, en hier ontdekt hij vooral de vrouw.

Van de periode daarvóór zei hij eens: „Die Weiber kenne ich nur van hören sagen”. Maar nu leert hij de vrouw op hoog niveau kennen.

En dat is hem altijd bijgebleven. Zie maar wat hij over de vrouwen zegt in zijn Weihnachtsfeier. In deze periode van zijn leven neemt hij de vrouw met zijn gehele ziel en gemoed in zich op. Zie wat ik daarover heb geschreven in mijn artikel Schleiermachers „Weihnachtsfeier”, vooral ook een noot, waarin ik een briefcitaat van Schleiermacher aanhaal, waarin hij schrijft zelf liefst een vrouw te zijn geweest (pag. 135).

Je moet je dit alles zeer idealistisch denken, want Schleiermacher was niet triviaal erotisch. Voor Schleiermacher was een boek als van professor Helmut Thielicke uit Hamburg, dat eenvoudig SEX heette, ondenkbaar! Wat Schleiermacher over man en vrouw schreef had werkelijk niveau, en was van fijn gehalte; het gaf tevens de edele vorm weer waarin hij leefde.

3.

In deze periode komt hij in de derde plaats in aanraking met de problemen der opvoeding. Schleiermacher is levenslang een groot opvoeder en pedagoog geweest. Wel heeft hij ook over deze vraagstukken onenigheid gehad met zijn vader, in 1793.

Predikant

In de jaren 1793 tot ’96 wordt hij gereformeerd predikant in Landsberg an der Warthe.

En hierna breekt weer een belangrijke periode voor Schleiermacher aan. Hij wordt in 1796 beroepen als predikant in het bekende Berlijnse ziekenhuis Die Charité, waar hij van 1797 tot 1802 werkzaam is.

Eigenlijk is deze periode één der zwaarste raadselen in zijn leven: de culturele Schleiermacher ziekenhuispredikant in dit liederlijke hospitaal! Want de Charité in Berlijn was werkelijk héél slecht ingericht. Er vlag bij lag een veeartsenijkundige kliniek. Zodoende ontstond het volksgezegde: „In kliniek worden de beesten behandeld als mensen; en in de Charité de mensen als beesten”.

Wat mij het meest verwonderd is dat de gereformeerde Schleiermacher over al die toestanden in de Charité in zijn brieven niets geschreven heeft. En nergens in al zijn preken vinden we ook maar een toespeling op de ellende van de Charité.

Wat deed hij in die jaren?

Hij had het druk met vriendschappelijke omgang in perse gezelschappen. Hij dronk thee, máár het was natuurlijk weer thee drinken op het hoogste niveau.

In de kringen waar hij thee dronk ontmoette hij o.a. Henriette Herz (1772-1847), een prachtige vrouw.

In deze kringen ontmoette hij ook de literator Friedrich Schlegel (1772-1829), een hoogbegaafd en geestig mens, maar in sommige opzichten toch ook een moralische Misgeburt. Schleiermacher is zeer op Schlegel gesteld geweest, en heeft veel met hem samengewerkt. Schleiermacher heeft het plan gehad samen met Schlegel Plato te vertalen. Maar Schlegel is lui geweest, en het is er niet van gekomen om dit samen te doen.

De briefwisseling van Schleiermacher met Henriette Herz is heel bijzonder.

Ja, wij komen tegenwoordig helemaal niet meer toe aan brieven schrijven. Wij telefoneren liever of schrijven een briefkaart. Mijn assistent Eberhardt Busch, die kan nog brieven schrijven, maar overigens….

Kijk, men spreekt nu wel over de dialoog, maar toen nam men werkelijk nog de tijd voor brieven en gesprekken. Wat dat aangaat leven wij  nu in een arme tijd. En wanneer wij die tijd bekijken, waarin Goethe, Kant, Fichte en Schelling leefden, dan moeten we toch wel erkennen, dat dat een ander kaliber mensen was dan wij tegenwoordig. Wij lachen nu wat om die romantiek, maar wij kunnen beter met schaamte aan die tijd terugdenken.

In 1799 verschijnen dan de Reden über die Religion, midden in zijn Berlijnse tijd. In die zelfde periode, in 1801, verschijnen zijn eerste Predigten. Het is boeiend om die twee boeken met elkaar te vergelijken. De Reden zijn van een geweldige hoogte; en bij zijn Predigten, merkte ik al op, valt op dat er helaas geen preek uit de Charité bij is.

Schleiermacher heeft zich overigens altijd een beetje onvriendelijk uitgesproken over de eenvoudigen. Hem – interesseerden veel meer – nee, niet zo zeer de rijken, als wel – vooral de culturelen!

In 1800 verschijnt een nieuw geschrift: de Monologe. Dit ging over hem zelf: zijn natuur, zijn geest, zijn ontwikkeling, zijn levensweg. Wat hem aantrekt en afstoot komt in zijn brieven, preken en theologische geschriften uit. In de Monologe is dat overduidelijk. Die Monologe moet u vooral lezen!

Schleiermachers vriend, de bekende schrijver en taalkundige Schlegel, had een roman geschreven, Lucinde, met een beetje erotische aanduidingen. Men vond het destijds héél erg, maar wanneer men Lucinde vergelijkt met de tegenwoordige literatuur, dan is het eigenlijk (lach!) …. De slapste tabak die er bestaat!

Maar Schlegel werd destijds erg aangevallen op zijn roman. Daarom verdedigde Schleiermacher zijn vriend in enkele brieven, en dat nam men Schleiermacher zeer kwalijk. Zozeer zelfs, dat men hem van kerkelijke zijde suggereerde daarom weg te gaan uit Berlijn. En aan die wenk gaf Schleiermacher gehoor. Hij trok zich terug naar Stolp aan de Oostzeekust in Pommeren. Daar bestudeerde hij opnieuw de filosofie, en schreef er zijn Grundlinien einer Kritik der bisherigen Sittenlehre, in 1803.

Hoogleraar

Schleiermacher was zeer geïnteresseerd in de ethiek. Hij nam duidelijk afstand van de ethiek van Kant en Fichte. Schleiermacher wilde weer van het leven uit ethiek bedrijven.

De Ich-ethiek van Fichte ergerde hem.

Op grond van het zo even genoemde boek werd Schleiermacher in 1804 benoemd tot theologisch hoogleraar te Halle, waar hij in oktober 1804 zijn colleges aanving. Hij gaf hier geen systematische theologie, maar vooral exegese; onder andere exegetiseerde hij de eerste brief van Paulus aan Timotheus.

In 1805 komt op zeer beslissende wijze de vrouw in zijn leven, door zijn contact met Eleonore Grunow geb. Crüger, die gehuwd was met een Berlijnse predikant. Voor Schleiermacher was de omgang met haar een betrekking in de edelste zin. Het kwam echter zo ver dat Eleonore ter wille van Schleiermacher het plan opvatte om te scheiden. Maar op het laatste moment ziet ze van dit plan af. Dit gaf Schleiermacher een grote schok.

Eleonore is volgens mij de enige vrouw geweest die Schleiermacher werkelijk heeft liefgehad. Het is een heel bijzondere verhouding geweest. In de twintiger jaren hebben zij elkaar nog eens teruggezien in Berlijn. En bij die gelegenheid moet Schleiermacher tot haar gezegd hebben: „Liebe Eleonore, Gott hat es doch gut mit ons gemacht”.

Lees in dit licht ook vooral Schleiermachers Weihnachtsfeier. Jozef, die daarin optreedt, is heel treurig, en dat is Schleiermacher zelf. Zie wat ik daarover opgemerkt heb in mijn opstel in Die Theologie und die Kirche, pag. 114.

In 1806 vindt dan de slag bij Jena plaats, waar de Pruisen geducht op hun kop kregen van de Fransen, die aan de winnende hand waren. Schleiermacher maakt nu van nabij de oorlog mee, en ziet de Fransen plunderen. De universiteit wordt door de Fransen op 21 oktober 1806 gesloten, omdat de studenten fel anti Napoleon waren. Nee, ’t is niet nieuw al die studentenonrusten in Europa, die momenteel allerwege aan de orde van de dag zijn!

Mede door dit alles werd Schleiermacher in 1807 te Berlijn benoemd. Hij werd predikant aan de Dreifaltigkeitskirche, en werd tevens benoemd tot lid van de Akademie der Wissenschaften. Van nu af aan geeft hij colleges over alle vakken van de theologie, behalve de oudtestamentische vakken. Het Oude Testament bleef achter, maar hij gaf wel filosofiecolleges.

In 1809 huwt hij een twintig jaar jongere dame, Henriette von Willich geb. Von Muhlenfels (over. 1840). Ze is blijkens de bewaard gebleven brieven een hoogstaande vrouw geweest die hem zeer vereerde, al ging ze later liever luisteren naar depreken van Gossier, die een tegenstander was van haar man. Ook deed ze aan spiritisme.

In 1811 verscheen een derde heel belangrijk werk van Schleiermacher: Kurze Darstellung des Theologischen Stadiums, een boek dat iedere theoloog moet hebben gelezen.

Vervolgens verschijnt in de jaren 1820-“21 Der christliche Glaube nach dem Grundsätzen der (nee, niet volgens reformatorischen, noemt hij het, maar) evangelischen Kirche.

In 1829 publiceerde Schleiermacher dan ook nog zijn Sendschreiben an Lücke, een publicatie die men al evenzeer gelezen moeten hebben.

Schleiermacher was één van de Vaders der kerk, maar hij deed wel aan kerkpolitiek, en is ook in de tijd van de vrijheidsoorlog in de politiek gegaan… een afzetting bedreigde hem toen, omdat hij sympathie had voor de Burschenschaft.

Als college aan de Filosofische Faculteit had hij Hegel, met wie hij een uitgesproken slechte verhouding had; in zijn eigen faculteit zat Heinicker, een hegeliaans dogmaticus. Zijn boeken zijn interessant, ik heb ze gelezen.

Op 12 februari 1834 sterft Schleiermacher…

Ja, eigenlijk zou ik nog veel meer willen zeggen, maar ik heb dan toch mijn best gedaan om U de figuur van Schleiermacher enigermate duidelijk te maken.

Daarmee eindigde Barth op die stralende zaterdagmoren zijn eerste – meer biografisch gehouden – openingscollege over Schleiermacher. Een volgende keer zou het accent meer op de theologische achtergronden van Schleiermacher vallen.

Het college werd als altijd met grote spanning en aandacht aangehoord.

In ieder geval was het wel heel boeiend om Barth, die door Ratzinger in zijn jongste werk – Einführung in das Christentum – nog „der grosze Kritiker und Gegenspieler” van Schleiermacher genoemd wordt, zo mild en menselijk over Schleiermacher te horen spreken.

Dat op zich zelf reeds was een historisch gebeuren die zaterdagmoren in Bazel….

Drs G. Puchinger

Woord en Dienst, 16 november 1968