Breukelmansymposium

logoIdW

BREUKELMANSYMPOSIUM ‘LEERLING WORDEN, LEERLING BLIJVEN’

Bij de presentatie van Bijbelse Theologie III/3, De finale van het evangelie naar Matteüs

Dames en heren, ik zou zeggen: laten we gaan lezen. ‘Bijbelse Theologie in de praktijk’, hebben we het laatste nummer van Om het levende Woord genoemd. En wat is dat anders dan in de eerste plaats maar eens te gaan lezen. Proberen te spellen wat er geschreven staat. Dat is voor mij primair wat Breukelman ons heeft geleerd. Terug naar de woorden. Proberen al die vooronderstellingen en bagage waarmee je behept bent, tussen haken te zetten. En proberen zo zorgvuldig mogelijk te lezen. Woordje voor woordje. In het vertrouwen dat er dan iets zal gaan gebeuren. Heel concreet met jou als lezer. Dat je van lezer, hoorder wordt, in de bijbelse zin van het woord.

Ik stel voor dat we ons vanmiddag beperken tot de laatste woorden uit de finale van het evangelie naar Matteüs. Die laatste perikoop laat zich lezen in het verband van, zoals Breukelman het noemt, vijf scènes. Hier nu de vijfde scène:

Matteus 28 : 16 – 20

16)       De elf leerlingen nu gingen naar Galilea

            naar de berg waar Jezus hen ontboden had.

17)       En als zij hem zagen, aanbaden zij hem,

            sommigen echter twijfelden.

18)       Jezus kwam naderbij

            sprak tot hen en zei:

                        Mij is gegeven alle macht

                        in hemel en op aarde;

19)                   gaat [daarom] heen en maakt al de volken tot leerlingen:

                        doopt hen in de Naam

                        van de Vader en de Zoon

                        en van de heilige Geest;

                        leert hen te bewaren al wat ik jullie geboden heb.

20)                   En zie!

                        Ik ben met jullie al de dagen

                        tot aan de voleinding van de wereld.

Waar loopt nu heel dat evangelie naar Matteus op uit? Veelzeggend genoeg worden de leerlingen gesommeerd om naar Galilea te gaan. Galilea. Wat is dat? Waar staat dat voor? Nu, als het over Galilea gaat in de bijbel, dan gaat het over het ‘Galilea van de heidenen’. Zo duidt Matteus zelf in hoofdstuk 4 ook dit Galilea aan. De gordijnen gaan open. Het zicht wordt geopend op Goyim, op de volken. Het is het gebied waar je misschien liever niet komt. Gelokaliseerd bij de zee. Waar getemde chaosmachten op de loer liggen. Dat is Galilea. Het is de uitnodiging om niet fijn bij huis te blijven, maar er op uit te trekken. Op de achtergrond klinkt het woord tot Abraham gesproken: ‘In jou alle geslachten van de aardbodem gezegend’. In het evangelie gaat het niet om de eigen club, gaat het niet om je eigen geloof, je kerk, maar gaat het over heel de aarde. Zoals die al in zicht komt in de tuin van Genesis 2, zo komt die nu hier aan het einde van het evangelie ook in zicht. De blik wordt niet naar binnen gericht, zoals men dat vandaag zo graag doet, maar naar buiten. Het gaat om alle volken. Het gaat niet om jouw particuliere religie, maar om heel de aarde. En om daar goed zicht op te kunnen krijgen, moeten ze de berg op. Zo gaat dat in de bijbel. Welke berg? Nu, zo zegt Breukelman, ook hier gaat het niet om geografie. Ook hier is berg ‘kerugmatisch-theologisch’ bedoeld. In Matteus 4 wordt zelfs gesproken van een zeer hoge berg. Zeer hoog om zicht te kunnen krijgen op alle koninkrijken van de wereld. Hoe kun je het evangelie mooier eindigen? Hoe eindigt immers ook de Tora? Ook Mozes moet die hoge berg op om visionair te kunnen zien wat ons allen uiteindelijk te wachten staat. De aarde als een veelbelovend land. Breukelman zegt dat deze berg dezelfde berg is als in de rest van het evangelie. Op al die verschillende plaatsen. Is het misschien niet juist ook de berg van de Tora?

En dan horen we: ‘En toen zij hem zagen aanbaden zij hem.’ Hier vindt de proskunesis plaats waar met name in de ouverture van het evangelie zo centraal alle schijnwerpers op worden gezet. Als het gaat over de magoi, de magiers die zijn gekomen uit het oosten om de Koning der Joden te aanbidden. Daar, aan het begin van het evangelie, gaat het om die ene koning tegenover die andere koning. En dan is de vraag: welke koning is aanbiddelijk en welke koning is bespottelijk? Daar wordt de koning Herodes contrastmatig gezet tegenover het kind Jezus. In dat verhaal laat Matteus ons zien dat met dat de magiers het kind Jezus aanbidden, ze daarmee Herodes bespotten. Juist aan dit woord ‘aanbidden’ wordt zichtbaar hoe nauwkeurig Matteus zijn evangelie heeft gecomponeerd. Dit ‘aanbidden’ uit de ouverture is reeds een verwijzing naar het ‘aanbidden’ van de leerlingen in deze finale. Wat in de ouverture heimelijk gebeurt, vindt hier plaats openlijk met het oog op alle volken. Deze koning is de aanbiddelijke koning. Maar dat is niet een mooi religieus gegeven, maar dat houdt in dat daarmee alle Farao’s ten diepste worden bespot. Niet voor niets klinkt in deze finale ook juist dat machtswoord van Jezus de gekruisigde: ‘Mij is gegeven alle macht.’ Dus niet aan Herodes, maar aan Jezus.

Maar het aardige is dat er dan staat: ‘doch sommigen twijfelden.’ Breukelman zegt daarover: ‘Eerst komt dat aanbidden, maar onder degenen die hem aanbidden zijn er die twijfelen.’ ‘Waarom heb je getwijfeld’, vraagt Jezus aan Petrus als hij bijna door het water is gezakt… In die sommigen gaat het natuurlijk over hen allen. Zoals het ook in Petrus gaat om al die leerlingen. Die aanbidding is met twijfel omgeven, wat inherent is aan deze aanbidding. Dan moet je natuurlijk niet vertalen zoals de NBV doet met: ‘al twijfelden enkelen nog… ‘ Zo van: sommigen weten het zeker, maar anderen die twijfelden nog. Komt later natuurlijk allemaal wel goed. Dan houdt die twijfel op. Maar nu zijn ze nog wat weifelend. Met deze vertaling is de diepte van dit woord gemist. Hier gaat het om hun twijfel die door Jezus wordt tegemoet getreden. Zo staat het er ook:

doch sommigen twijfelden

en Jezus trad toe en sprak tot hen.

Breukelman: ‘Het is Jezus zelf en Jezus alleen, die hun twijfel teniet doet door op hen toe te treden en tot hen te spreken.’ U hoort wel: daar zit een preek in. Dit is nu weer zo’n voorbeeld van hoe goed lezen je brengt tot waar het in deze woorden om gaat. Dat mis je dus als je niet goed leest: ‘al twijfelden enkelen nog.’ Deze hele zaak is niet te geloven. Kan nooit zomaar een menselijk project worden. Die vertwijfeling kan slechts doorbroken worden door een woord van de andere kant. Steeds weer opnieuw.

En zo horen we wat Jezus daar zegt met het oog op de volken. Het zogenaamde zendingsbevel. In dit stuk van vijf regels staat het zendingsbevel precies in het midden. Dat zendingsbevel wordt omgeven door enerzijds het woord: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ en anderzijds door: ‘En zie ik ben met u al de dagen tot de voleinding van de wereldtijd’.

Als het nu gaat om die macht, verwijst Breukelman, naar de vraag die Jezus wordt gesteld in het 21e hoofdstuk:

Met welke exousia doet gij deze dingen

Wie heeft u die exousia gegeven?

Breukelman zegt dan, wijzend op dit grondwoord: Waar van exousia sprake is, gaat het erom, dat iemand door een ander tot het verrichten van bepaalde handelingen gemachtigd is en vanwege die machtiging het recht heeft om te gebieden, zodat zij, tot wie zijn bevel zich richt, hem hebben te gehoorzamen.

Hier komt het er natuurlijk wel op aan hoe deze macht wordt gedefinieerd in het evangelie. En om dat te kunnen weten moeten we dus het hele verhaal van Matteus voor ogen hebben. Met name de wijze waarop Jezus deze macht uiteindelijk verkrijgt. De macht om tora en profeten te vervullen in lijden en kruisdood. Hier gaat het dus om een andere macht dan een macht zoals wij die gangbaar definiëren. Namelijk wie aan de top zit die heeft de macht. Hier wordt het begrip ‘macht’ gevuld door de gekruisigde. Dus niet door iemand die op de troon zit, maar door iemand die in de diepste nederlaag is afgedaald. Daaraan ontleent deze wonderlijke messias zijn macht. En daarmee staat ook hier, net als in de ouverture, Jezus in schril contrast tot de machten van deze wereld. De machten van de koninkrijken waar de leerlingen nu het zicht op krijgen.

Vanuit deze bijzondere macht klinkt het zendingsbevel. En daarmee wordt dan ook dit zendingsbevel van begin tot end gekleurd. Zending, om maar vast vooruit te lopen, geschiedt dus niet vanuit de macht van de kerk, maar vanuit de anti-macht van de messias zelf.

Het zendingsbevel bevat daarom ook maar één imperatief, één opdracht:

Gaat DAAROM heen en maakt al de volken tot leerlingen.

Het gaat dus om het leerling worden van dit verhaal. Jezus zegt hier niet: ‘maakt al de volken tot gelovigen’, maar ‘tot leerlingen’. En dat is veelzeggend. Het is precies wat in het evangelieverhaal zelf gebeurt. Gaat het immers in het evangelie niet om die leerlingen? En hoe die leerlingen tot leerlingen worden?

Aardig is de verwijzing naar Jozef van Arimathea, waarvan wordt gezegd in de eerste scène van de Finale: ‘Die eveneens een leerling van Jezus was geworden’. Daaraan verbindt Breukelman het gegeven dat in de Ekklesia Jood en heiden bij elkaar horen. Alle mensen moeten tot leerling worden gemaakt, zoals ook Jozef van Arimathea tot leerling is geworden. De leerlingen maken leerlingen. Dat is de sleutel van dit zendingsbevel. Om met Karel Deurloo te spreken: het gaat erom dat wij leren leerling te worden tussen de volkeren.

En hoe worden dan die leerlingen tot leerlingen? Door hen te dopen in de NAAM. Kopje onder in het gebeuren van uittocht en intocht. Kopje onder in het verhaal van Mozes en Jezus. En leerling zijn betekent in eerste plaats leren en bewaren bij al wat hij ons geboden heeft als de uitleg van Tora bij uitstek.

Daarover gaat het dus: om het leerling worden. Om het leerling worden van de schriften. En met dit leren wordt je zelf nooit een leraar. Je leert als leerling. En dat betekent dus dat je niet tegenover die ander komt te staan met jouw waarheid, met jouw gelovigheid, maar dat jij als een leerling wordt te midden van andere leerlingen. Maar dát kun je alleen vanuit dat woord waarmee het evangelie eindigt:

Ik ben met jullie al de dagen

tot aan de voleinding van de wereld.

Al de dagen, dat wil zeggen: van dag tot dag. Dan hebben we het dus over onze levensdagen. Over de menselijke tijd. Voor de bijbelschrijvers is er geen andere tijd dan de concrete, begrensde tijd van het leven. En leven is in de bijbel nooit er zomaar zijn, vegeteren zoals een kwal ligt te leven. Leven is deelnemen aan wat er geschiedt tussen God en mens, mens en medemens. Een nieuwe dag is geen te vullen leegte, maar een gevuld aanbod, zoals een nieuwe dag voor twee geliefden nooit zo maar ‘tijd’ is, maar tijd voor elkaar.

Breukelman zegt: In heel dit gebeuren van de eindtijd zal van dag tot dag juist dit ‘Ik ben met u’ van de messias Jezus zelf verrassenderwijze het beslissende zijn.

Van dat verhaal worden wij tot leerling gemaakt. Daar gaat het dus om: om hiervan leerling te worden. Laten we dan vooral ook leerling blijven!

                                                                                  Ad van Nieuwpoort

Auteur is predikant in Amsterdam (PKN) en mede-initiatiefnemer van De Bijbel op de Zuidas