In het jaar 2000

In het jaar 2000

De omwegen

Welaan, nog eens de Los-van-Barth-beweging!

Het mensdom is, verzot op omwegen! Een empirische stelling, die weinig te stroken schijnt met zijn fundamentele luiheid, tenzij men aanneemt, dat er een macht werkt in onze ziel, sterker nog dan de luiheid, namelijk de angst-voor-beslissingen, de angst en dus het door de angst geschapen afweerapparaat; dat automa­tisch in werking treedt zodra beslissingen geëist worden, waarvan de gevolgen niet te berekenen zijn, en die het risico meebrengen, dat ons denken en ons zijn uit elkaar gaan, ’t zij omdat ons den­ken opstaat tegen ons leven om het te veroordelen, ’t zij dat ons zijn, ons leven, ons denken àfwerpt als een last, die het verkracht. Het is even moeilijk te geloven als onmogelijk te ontkennen, dat naar Gods voorziening bestel deze omwegenzó dwaas of leeg niet zijn, of ze voeren toch tot beslissingen en dat, naar Zijn wijs­heid, het tempo niet kan warden opgevoerd, zonder andere, ernstiger schade aan te richten. De armeinens, die wakende werd, valt het zeker het zwaarst in dit bestel te berusten, als hij juist de macht, die in staat zou zijn., zo al niet de heerlijkheid van het Rijk dan toch de opklaring der Waarheid Gods te verhaasten, gedoemd ziet, ten prooi te vallen aan de ingenieuse uitvinders van de uitstel-gedogende, tot afstel-nodigende òmwegen.

Juist dat wat; als bij gewaarmerkte uitverkiezing, aangewezen schijnt onze geest de omwegen te besparen, juist daarvoor slaat de angst de besluitelozen opde vlucht, om in de bossages vlak-bij séhuw af te wachten wat er nog van komt, om in woonwagens met alle oude plunje voorzien langs’ s Heren wegen te trekken op de bonnefooi, of om nu eerst recht te schuilen in het jongste Gehäuse onder de beurtzang: des Heren tempel; des Heren tem­pel is hier.

‘Terug’  en  ’Voorwaarts’ 

Was het maar zo, dat we met deze schetslijn even de tragiek val). het genie raakten – het is de vraag, of er zoiets bestaat, het is wel­licht niet zijne, maar onze tragiek (het geluk van het creatieve bezig-zijn moet voot de geest onpeilbaar zijn, ondanks de smart) – was het maar zo, dat we hier op het kronkelspoor van de ‘wéreld’ stuitten – maar zie, het kan ons niet verborgen zijn, dat in de kerk, juist in de kerk een gekwalificeerde traagheid zich breed maakt, die óók maar ternauwernood wordt gebroken en wel eveneens door een bijzondere angst en een verfijnd afweer­apparaat, dat óók alweer min of meer automatisch werkt en ons heenzendt in het stof en de vermoeienis der wegen, die àfvoeren van het ons gebodene, die verderweg ons leiden van het punt, dat de theologie reeds bereikte en waarop ze de vlag van de verkondi­ging reeds had geplant, opdat die wapperen zou over de geteister­de stad van onze voorstellingen èn begrippen, zo doorregen van schoten en met wankelende wanden en nabij de verdwijning. Ach, wat is er van Paulus’ prediking overgegaan, geassimileerd bij de apostolische vaders en bij de oosterse patres? En als Augus­tinus een ’terug-tot-Paulus’ inzet, zijn er meer dan driehonderd jaar verlopen; en het schijnt een naargeestig oponthoud geweest te zijn en een omweg, waarop zeker enige kostbaarheden als in het voorbijgaan werden gevonden, maar die zich,toch verwijderde  van het hart van de zaak: dat de Messias in het héden ge­treden is om ‘voor ons in te treden. Hoe de vrije genade, niet als idee, niet als belofte, maar als daad Gods in Christus, als vol­bracht werk de geslachten voor en na ‘bereikt en zegent, vrij­spreekt en heiligt – men mag er aan twijfelen of Augustinus daar­in het ’terug-tot-Paulus’ zelf heeft betracht. Intussen gaat bij hem de klank van ‘zonde’ en ‘genade’ na eeuwen voluit luiden en klinken. Maar waarom kwam het paulinische inzicht zo laat aan het woord? Was het niet, omdat de religieuze bindingen van het hellenisme de geest àftrokken tot syncretisme van hoger en lager allooi? Er is dus een ’terug!’ voorafgegaan aan het ’terug!’, dat Augustinus met het feit en”de aard van zijn verkondiging stelde. En daarom is, ondanks het verlate uur, dit ’terug!’ tot Paulus het .eigenlijke en grootmachtige vóórwaartsl geweest, het is een con­servatieve revolutie geweest, een realisering van de schat der Waarheid, voortgaande van klaarheid tot klaarheid. Tóen bleek de snelle aanpassing van de apostolische vaders een vertraging te zijn geweest: ten opzichte van het verstaan van de kern, tóen bleek de geloofs- en spreekregel der kerk, de belijdenis en her dog­ma, nog nauwelijks gegrepen als overdracht van een gans-onver­gelijkelijke boodschap.

Het getuigenis wordt nu eenmaal overgegeven in de handen van mensen, en al is het Woord Gods niet gebonden, het heeft zich telkens weer verbonden met wat mensen menen te. moeten zeg­gen, om het ingang te doen vinden.

Terug tot Barth?

Het gaat langzaam en langs zigzaglijnen met, de erkentenis der Waarheid! Dat is de gewone gang; maar we zouden het niet be­trekkelijk rustig kunnen aanzien, als de spontane en brede ope­ning niet was voorafgegaan, zodat ’terug-tot-Paulus!’ behalve een confrontatie met de evangelische waarheid ook en vanzelf een herinnering bevat aan een tijd van jonge concepties, bloei­ende begrippen, mogelijkheden van levende gemeenten, die als nieuwgeboren kinderkens bij het nieuwe leven betrokken waren. Dan wordt ook ontdekt, hoe juist datgene, wat aangewezen scheen om de omwegen te besparen, vlucht-reacties en verschan­singspogingen oproept. De wegen, die. uitstel gedogen en tot af­stel der wezenlijke beslissingen ‘leiden, zijn altijd bekoorlijk, om­dat nog sterker dan de luiheid, de angst voor de ommekeer in ons huist; ja, wij kruisigen onze luiheid desnoods om aan de ver­schrikking van een beslissing op korte termijn te ontkomen. Of dit ten aanzien van alle waarheid en wetenschap geldt, kunnen we nu daarlaten, maar tegenover het Woord Gods, de heilige leer en de theologie, staat het er zó voor en geeft het aan de kerk­geschiedenis haar eigen signatuur mede van a comedy of errors (die reeds doorzien waren) en een pina commedia (die in den brede de triomf en het geduld van de Geest ons voor ogen stelt).

Zal zich dit ook afspelen rondom de ‘dialectische theologie’ ? Men zal toegeven, dat driehonderd jaar na de Reformatie niet ten on­rechte de roep weerklonk: ’terug tot Luther’; maar er zullen onder ons zijn, die menen, dat als er ooit gezegd zal worden: ’terug tot Barth’, dit een veel minder kerkelijke klank zal hebben en meer zal lijken op de leus: ’terug tot Kant!’, die aanleiding werd tot het ontstaan der neo-kantiaanse richtingen in -de wijs­begeerte. Naar onze overtuiging zal men – wij leven snel in deze tijden – omstreeks het jaar 2000 (als er nog ruimte om te leven en gelegenheid om te denken zal zijn) ontdekken, dat ‘Barth’ niet is verstaan (of maar al te goed verstaan) en daarom niet aanvaard als de tegenwoordige leraar der kerk in al haar denominaties en de godgeleerde samenbinding van haar uiteenstrevende strekkin­gen. We zouden mèt Barth (of zonder hèm en tégen hem) recht­matig kunnen voorwaarts gaan tot andere ontdekkingen, want we zijn aan geen visie verslingerd en aan geen stelsel getrouwd; evenwel zullen we na 50 jaar zien, dat de rechtmatigheid afhangt van de vraag of wij ons pensum, ons deel hebben geleerd ‘in de nu aangeboden, ruim gemeten tijd. 

Indien dit niet het geval is, zullen wij van voren af aan ons moeten zetten om te leren wat hier te leren valt; hetgeen dan in­sluiten zal, dat we met! ons fundamentalisme, ons sacramentalisme, onze ‘mystiek’ op vreemd spoor zijn gekomen, dat over de gehele lijn het voertuig van onze voorstellingen ondeugdelijk is gebleken voor de eigenlijke boodschap, dat we in de ontmoeting met en de verantwoording ten overstaan van de eis ener wijs­gerig-gezuiverde rekenschap te kort zijn geschoten, zodat onze terugkeer van de omwegen inderdaad, formeel gesproken, tege­lijk iets zal hebben van het ’terug tot Luther’ en van het ’terug tot Kant’. Dat dit ’terug!’ in feite en materieel een nodiging zal zijn voorwaarts te gaan tot een nieuw horen van de Heilige Schrift, is geen stelling meer, waarover wij in gelijkmoedige neu­traliteit zouden kunnen redeneren, omdat zij een geloofsbeslis­sing bevat.

Omwegen of verduisteringen

Wie het daarvoor houdt, stelt dat een herstel b.v. van een natuur­lijke theologie en van de ‘analogia entis’ geen onschuldige omweg is geweest, maar een verduistering van het heilig licht, dat door het Evangelie over het leven bevrijdend is opgegaan.

Hetzelfde geldt naar zijn oordeel van een ‘voortgezette incarna­tie’ en van al de vroeger aangeduide wegen, die nu door sommi­gen, ondanks Barth’s ontrading,als heilzaam worden aanbevo­len; ze zijn zonder oorspronkelijkheid, ze zijn zonder wijsgerige verantwoording, maar dit is eert klein euvel vergeleken met het feit, dat zij o.i. àfleiden van het nieuwe licht,. dat uit de Schrift ons is opgegaan. Want nimmer is ons een theologie geboden, gelijk deze, waarin zulk een maximum v:m ogenschijnlijk al te bonte schriftuurlijke gegevens, in eerbiedigheid is geordend, zonder dat er wezenlijke dingen worden veronachtzaamd terwille van het stelsel; een volledig en evenwichtig verwerken van al de spannin­gen wordt slechts benáderd, nimmer bereikt; maar déze benade­ring is de relatief meest volledige en de meest evenwichtige. Het is niet waarschijnlijk, dat wij in de loop van de komende 50 jaren een nieuwe theologie zullen vinden,. die daarin de dialectische op­ zij zou streven; de voortekenen wijzen veeleer op repristinatie en vereenzijdiging, op momenteel biblicisme en voorshands wille­keurige katholicering; ,ook zal de aandacht wellicht binnenkort nog meer van de dogmatiek afgetrokken worden om zich te keren tot wat actueler schijnt; en tenslotte kan men geredelijk aan­nemen, dat een genie als Barth niet op zo korte termijn zich weer zal vóórdoen, althans niet zo, dat de oecumenische kerk er even­zeer door verplicht of bewogen wordt. De oecumeniscbe wer­king van de dialectische theologie wordt bij ons, die nog steeds met de romantische idee van een ‘nationale’ godgeleerdheid be­hept zijn en onze ‘richtingen’ zien als láátste beslissingen, onder­schat; Het zou kunnen zijn, dat de schrijver van deze artikelen óók daarin nog te beperkt ziet, dat hij mede de uitzaaiing van het nieuwe inzicht in de oecumene niet genoeg in rekening brengt. Dan zouden de omwegen iets minder lang-gerekt kunnen worden en het ’terug-tot-Barth’ als antwoord op de ‘los-van-Barth’-be­weging zou vroeger kunnen inzetten; hier en daar zo vroeg, dat het bijkans overbodig wordt en de voortgang van een zo volledig mogelijk schriftuurlijke theologie in de moderne tijd onmiddel­lijker zal kunnen worden ingewacht. Waar dit echter niet het ge­val is, en we zijn er niet gerust op, dat dit mi meer dan een uit­zondering zou zijn, daar kunnen wij rustig voorspellen: omstreeks het jaar 2000 zal, als we tijd van leven,hebben, het wachtwoord luiden: terug tot Barth!, omdat de omwegen, behalve tot waar­heidselementen van groter of kleiner formaat, tot geen centrale visie hebben geleid en de samenbindende werking der godgeleerd­heid eerder hebben verstoord dan bevorderd.

K.H. Miskotte, In de Waagschaal 1950, opgenomen in de bundel: In de Waagschaal, Holland, 1960.


Dit is het derde artikel in een serie.

Eerste artikel: De los-van-Barth-beweging

Tweede artikel: Godgeleerde samenbinding