De bijbelse oorsprong van de besnijdenis

logoIdW

DE BIJBELSE OORSPRONG VAN DE BESNIJDENIS

‘Je moet het maar eens opschrijven. En niet alleen voor ons’ zeiden ze op het leerhuis. De suggestie gold mijn interpretatie van Genesis 17, het bijbelverhaal over de instelling van de besnijdenis. Van dat hoofdstuk had ik voor iedereen een kopie gemaakt uit Genesis, Hebreeuwse tekst op de linkerpagina, rechts de concordante vertaling van de Societas Hebraica Amstelodamensis (1999). Uitgangspunt van onze discussie was wat rabbijn J.Soetendorp in Symboliek der Joodse religie stelt over besnijdenis, namelijk “dat we in het bijbels gebod aan Abraham te maken hebben met een bepaalde ‘omwerking’ van een bestaand gebruik.” Vraag: is die ‘omwerking’ inhoudelijk te bepalen? Ook bracht een deelnemer in, dat hij ds Kleijs Kroon had horen zeggen: ‘Elke Jood die hier in Amsterdam in een krul staat, wordt herinnerd aan het verbond.’ Accoord, maar is verbond niet principieel ethisch, eventueel daarna etnisch?

Naamsverandering

Aan de bijbelse instelling van de besnijdenis is tekstueel inherent, dat God een nieuwe naam geeft aan Abram en Saraï. En voor hun beloofde zoon de roepnaam bepaalt. Dat wordt overgebracht met een gelijk woordgebruik: ‘Níet nog zul je geroepen worden met je naam Abram’ (5); ‘Níet zul je haar naam roepen Sarai’ (15); ‘Je zult zijn naam roepen Isaak’ (19). De formulering van die godsspraken gaat van negatief naar positief.

De naamsverandering van Abram is in de onderhavige vertaling goed te horen: na vier keer Abram klinkt er tien keer Abraham. Feitelijk wordt er maar één letter toegevoegd, de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet, de he~ (heitje voor een karweitje). Diezelfde letter gaat in Sarai de ï vervangen, waardoor het woordspel poëtisch gaat klinken: (Níet) sjamah Sarai ki Sarah sjamah , haar naam (niet) Sarai, want Sarah haar naam!

Als niet-Hebreeuws-lezer moet je zo’n naamsverandering toegelicht krijgen, de Naardense Bijbel doet dat gecursiveerd: Sarai – vorstin voor mij; Sarah – vorstin. Iedereen kan zo vatten, dat door verwisseling van dezelfde letter Sara tot aartsmoeder ‘gezegend’ wordt. Dat wordt ook met andere woorden benadrukt, want zoals vers 6 over Abraham formuleert: ‘uit jou zullen koningen voortkomen’ proclameert vers 16 over Sara: ‘uit haar zullen koningen van volken worden’.

Aan dat woordgebruik besteden exegeten algemeen weinig aandacht. Maar nadat Genesis 14 overduidelijk van koningen het beeld heeft geschetst dat die weinig anders kunnen dan oorlog máken, verkondigt Genesis 17 hun tegenbeeld. Heel dit woordgebruik wordt herhaald als Jacob de naam Israël krijgt toegewezen (Genesis 35:9-13).

Omdat ‘koningen’ tekstueel gekoppeld worden aan Abram en Sara, meen ik dat we de naamsverandering van Abram vooral politiek ethisch moeten duiden. Met mondiale strekking! Dát met beroep op Rasji, want volgens die Joodse uitlegger staat de naam Abram voor ‘vader van Aram’ (zijn geboortestreek), terwijl Abraham aangeeft ‘dat hij nu de vader van de geheele wereld zou worden’. De voor ons liggende tekst zegt: ’Je naam zal Abraham zijn, want tot vader van een schare volkeren stel Ik jou.’ De Naardense Bijbel laat lezen: ‘wezen zal je naam ‘Avraham’, omdat ik jou tot av hamon gojiem, – vader van een menigte van volkeren heb gegeven’. Die vertaling heeft mijn voorkeur, niet alleen omdat ze letterlijker is, maar vooral omdat ze laat horen dat op een wereldwijd proces wordt gedoeld: ‘wezen zal je naam’ haakt in op de godsspraak ‘wórden zul je tot een av hamon gojiem, – vader van een menigte van volkeren’.

Verbond snijden

Leidt die naamsverandering de opdracht tot besnijdenis in, het motiefwoord dat het meest voorkomt is verbond: ‘mijn verbond’ (9x); ‘tot een verbond voor altijd’ (3x), ‘tot teken van het verbond tussen mij en jullie’ (1x). Bijbelvaste lezers weten dan dat die formuleringen ook al klonken aan het eind van het zondvloedverhaal. Maar heel anders. Immers Abram krijgt prompt te horen: ‘Ik geef mijn verbond tussen mij en jou’, maar de eerste bijbelse verbondssluiting spreekt wel óver God, maar niet in rechtstreekse relatie tot de mens Noach: ‘Ik zal gedenken mijn verbond’; ‘Mijn boog stel Ik in de wolken en die zal zijn tot teken van het verbond tussen mij en de aarde; ‘Is de boog in de wolken, dan zal Ik hem zien om te gedenken het verbond-voor-altijd tussen God en alle levende ziel in alle vlees dat op de aarde is’. Met andere woorden, in de passage Genesis 9:8-17, Gods verbond met Noach (NBG) fungeert Elohiem als soeverein subject, níet als de god die in correlatie met mensen God wil zijn.

Over verbond wordt in Genesis alleen uitgebreid geschreven in de hoofdstukken 9 en 17. Daartussen staat echter één verbondstekst, die veelzeggend is: Op die dag sneed JHWH met Abram een verbond (15,18). In de Hebreeuwse bijbel is ‘verbond snijden’ een staande formulering geworden, gebaseerd op het verhaal over dieren die Abram middendoor moet delen en waartussen in het pikdonker een vurige fakkel trekt. Dat mysterieuze hoofdstuk hoort qua bijbeltaal tot de top. Genesis 15 stelt bijbelstheologisch voor het eerst aan de orde wie ‘erfgenaam van Abram’ mag heten, betuigt van Abram ‘hij vertrouwde JHWH, en die rekende het hem tot gerechtigheid’, introduceert zowel de door de profeten veelvuldig gebruikte uitdrukking ‘het woord van JHWH geschiedde tot…’ als ook ‘een verbond snijden’.

Besnijden

Talig bestaat er geen verband tussen ‘verbond snijden’ en ons ‘besnijden’. In het Hebreeuws klinken die werkwoorden totaal anders: karat en moel. Bovendien, zo vaak je in de Hebreeuwse bijbel de uitdrukking ‘verbond snijden’ (karat beriet) verspreid tegenkomt, zo weinig hoor je iets over ‘besnijden’ (moel). Dat is aan iedereen inzichtelijk te maken met een Hebreeuwse concordantie: moel staat geconcentreerd vermeld in drie passages, Genesis 17 (10x), Genesis 34 (5x), Jozua 5:3-8 (7x), verspreid in slechts zeven teksten: Exodus (12:44,48), Leviticus (12,3), Deuteronomium (10,16; 30,6) en Jeremia (4,4; 9,24 vNaB).

Hoe essentieel het is karat en moel onderscheidend te vertalen kan iedereen in vers 14 horen: ‘bij wie het vlees van zijn voorhuid niet is besneden, die persoon zal worden uitgesloten van zijn volksgenoten’. Temidden van tien keer ‘besnijden’ laat de grondtekst in uitgesloten eenmalig het werkwoord ‘snijden’ (karat) klinken, maar dan passief en niet gekoppeld aan verbond, beriet.

Ja, ook de werkwoordsvormen spreken mee. Deze vertaling laat horen en zien, dat temidden van negen keer passief of reflexief gebruik, de actieve werkwoordsvorm maar één keer genoteerd staat: ‘Abraham besnééd het vlees van hun voorhuid op diezelfde dag.’ Wíe die ‘hun’ zijn die Abraham besneed? ‘Ismaël, zijn zoon, al de in zijn huis geborenen, al de met zijn geld gekochten, al wie manhaftig dacht onder de mannen van Abrahams huis.’ (23) Deze tekst vermeldt die metgezellen van Abraham voor de derde keer. Daar is dus (nog) geen Jood bij. Die moet nog gebaard worden. Te bestemder tijd. Het volgende/andere jaar. Abraham gaat ook die besnijden. Op de achtste dag. Hij krijgt de naam, door God voorgeschreven: Isaak, men lacht (21,4). Die zoon gaat wat Abram begon voortzetten: de geweldenarij van koningen belachelijk maken.

Beschikking beschikken

Hoe deze interpretatie? Omdat ik met Rasji meen, dat a) ‘Abraham viel op zijn aangezicht en lachte’(17) opgevat wil worden als ‘eene uitdrukking van vreugde(…) want Abraham geloofde en was verheugd’. Omdat ik de rabbijnse uitleg overneem, dat b) in Genesis 14,14 met ‘zijn geoefenden, de in zijn huis geborenen, driehonderdachttien’ gezinspeeld wordt op Abrams dienstknecht Eliëzer: die naam betekent Mijn God is hulp en de getalswaarde daarvan is 318. Omdat ik het veelzeggend vind, dat c) Abram na zijn bevrijdend optreden tegenover de koningen van het Oosten met brood en wijn wordt verwelkomd door ‘de koning van [Jeru]Salem, Melchisedek, koning van gerechtigheid’. Omdat ik bepleit, dat we d) in ons christelijk theologiseren serieus opnemen hoe de Septuaginta het Hebreeuwse taaleigen overbrengt.

Over dit laatste hier alleen dit: de vaste Hebreeuwse zegwijze ‘verbond snijden’ gaat in het Griekse taalveld allitererend luiden: diathèken diatithenai, beschikking beschikken. Die “vertaling” – standaard in heel de Septuaginta – hanteren ook de nieuwtestamentische auteurs. Maar vandaag maakt het wel verschil of je Jezus hoort zeggen: ‘Het nieuwe verbond’ ofwel ‘De nieuwe beschikking in mijn bloed’ (Lucas 22,20). In het eerste bijbelboek wordt na de introductie ‘Op die dag beschikte Kyrios aan Abram een beschikking’ vervolgens alleen zo geschreven over de drie aartsvaders (Gen 21:27,32; 26:28 en 31:44).

Wat dat met ‘besnijdenis’ te maken heeft? Zoals aangetoond wil besnijdenis naar de letter van de Schrift dienen ‘tot teken van het verbond tussen mij en jullie’. Over ‘verbond snijden = beschikking beschikken’ schrijft Genesis alleen dan wanneer Abraham en Isaak in conflict raken met de Filistijnse koning Abimelech (Mijn vader is koning) inclusief zijn legeroverste Pikol (Elckermond) en Jacob met zijn schoonvader Laban (Witte). Om dreigend geweld tussen hun dienstknechten te voorkomen staat van Abraham en Abimelech geschreven ‘zij beiden sloten een verbond/ beschikten een beschikking’. Zoals nu vader Abraham de door God geïnitieerde verbondssluiting in praktijk brengt, zo doen Isaak en Jacob dat in hun situatie. Zo gelezen laat Genesis 34 ons horen hoe Simon en Levi als zonen van vader Jacob diens naam stinkend maken met hún interpretatie van wat ‘besnijden’ voorstelt (vs 30).

Mijn conclusie: elke man die staat te pissen neemt om met rabbijn Soetendorp te spreken ter hand ‘dat lichaamsdeel waarmede de mens zowel de wereld bouwen kan als ten gronde richten’. Het verbondsteken laat de handtastelijke dus dagelijks weten: ‘Bewaar vooral je hart, want daaruit zijn de oorsprongen des levens.’ (Spr 4,23, NBG)

Henk Lensink

Auteur is emeritus predikant (PKN)