Nogmaals: God in de geschiedenis

logo-idW-oud

 

NOGMAALS: GOD IN DE GESCHIEDENIS

‘Wir sind nicht dazu da,um einander zuzustimmen und Beifall zu spenden’.(Karl Barth)

Het artikel van At Polhuis over ‘God en Bush’ in het vorige nummer van IdW heeft me een halve slapeloze nacht bezorgd. Daarover wil ik me niet beklagen. ‘It’s all in the game’. Dan moet je maar geen redactiesecretaris van In de Waagschaal willen zijn.

Maar wat was (en is) mijn vrees en bezorgdheid? Kort gezegd dat Polhuis hier met zijn gedachtegang in het karrenspoor van een ‘Geschichtstheologie’ dreigt terecht te komen en zo de weg kwijt raakt. Met andere woorden dat hij uit het wereldgebeuren probeert af te lezen hoe God in en over dit gebeuren regeert en zo tot een vorm van ‘natuurlijke theologie’ riskeert te vervallen. En dat is in de traditie waarin Polhuis en ik beiden staan een uiterst bedenkelijke, ja verwerpelijke zaak. Hij zegt in het begin van zijn artikel te pogen: ‘om van de letters die in onze geschiedenis geschreven staan de woorden van Gods regering te vormen’. En het laatste zinnetje luidt: ‘Alleen daar (d.i. in “concrete zaken die in de geschiedenis plaats vinden”) is de Here God voor ons te vinden’. Het zijn op zijn minst dubieuze zinnen en ze maken alles wat tussen dit begin en dit slot van het artikel staat ook dubieus.

Het ontgaat me niet dat At Polhuis ook zelf verbaasd is deze dingen te schrijven en kennelijk bezig is hier een wending in zijn denken te voltrekken, maar hij meent -aan de eigen schrik voorbij- dat we niettemin ‘het lef’ te moeten hebben ‘in onze tijd de tekenen en de letters te onderscheiden en te lezen’ en dat ‘als woorden van Gods regering’.

Is dat nu een blijk van moed of toch vooral van ontoelaatbare overmoed? ‘Woorden vormen van Gods regering’, ‘God vinden in de geschiedenis’? Ik onderken de verleiding, maar struikel toch al over die hier door mij gecursiveerde woorden: woorden van God vormen, terwijl je die woorden alleen kunt horen en gehoorzamen; God vinden in de geschiedenis, terwijl Hij alleen in zijn openbaring in Christus te vinden en te kennen is. Zo beland je voor je het weet in het spoor van een ‘natuurlijke theologie’.

Bij mij kwam de gedachte op dat als je ‘God, Bush (en Israél)’ zo op één lijn plaatst als Polhuis dat in dit stuk doet, het niet goed in te zien is waarom dat destijds ook niet kon met de beruchte trias ‘God, Nederland en Oranje’ om maar eens een kras staaltje van geschiedenis-theologie te noemen. Het stukje geschiedenis waarbij we met hart en ziel betrokken zijn wordt theologisch opgewaardeerd tot Gods weg met ons en voor ons uit; en jà, dan menen we overal de tekenen van zijn regering waar te nemen. Vanuit zijn engagement met de zaak van Israël roept Polhuis in dit artikel de theologie te hulp om deze betrokkenheid kracht bij te zetten en meer overtuigingskracht te verlenen. Zo komt het althans bij mij over en ik denk niet alleen bij mij. Maar dat gaat zo niet. Daar is de zaak van Israël ook niet mee gediend.

Tot nu toe zag ik Polhuis in zake Israël opereren, argumenteren en analyseren zonder theologische rugdekking. Weliswaar niet zonder ‘parti pris’, maar zo nuchter en zakelijk mogelijk. Dat lijkt me zuiver. Een (altijd kritische) Woordtheologie (Gods Woord tot en tegenover ons) behoedt ons ervoor onze zaak als Gods zaak te beschouwen en onze inzichten in het wereldgebeuren tot Gods wegen te verheffen. Laat dat maar aan de Palestijnen over met hun beroep op Allah, al zien we dat ook bij die Evangelische christenen, die de weg en de politiek van de staat Israël praktisch met Gods weg identificeren. Heilloos! Gaan we zo te werk, dan loopt dat onvermijdelijk uit op een heftige botsing van ongekritiseerde, blindmakende religieuze overtuigingen en van fanatieke gelijkhebbers, die inderdaad hun zaak voor de zaak van God of van Allah houden. ‘Natuurlijke theologie’ en ongekritiseerde religie stichten en verhevigen de vijandschappen tussen volken en partijen –en weten niet van verzoening! We moeten op dat spoor niet terechtkomen en het wagen met onze voor correctie openstaande inzichten en overtuigingen. Het zou natuurlijk mooi zijn als er een stem uit de hemel klonk, die zei: ‘At Polhuis heeft gelijk. Hoort naar hem!’, maar daar moet hij en daar moeten wij niet op rekenen. We bedrijven onze theologie en ook onze politiek onder de hemel, al is dat geen hermetisch gesloten hemel. Geheel verstoken van geleide en bemoediging zoeken en gaan we onze weg niet.

Want deze kritische noot gaat tot hier toe voorbij aan de verhouding van heilsgeschiedenis enerzijds en wereldgeschiedenis anderzijds. Dat is wel degelijk een belangrijke kwestie, waar we niet onderuit kunnen. Immers: deze wezenlijke en vooralsnog onophefbare onderscheiding van heils- en wereldgeschiedenis, van Gods tijd en onze tijden, betekent nochtans geen scheiding, maar betrokkenheid op elkaar. De God die ons geopenbaard is in de naam en de geschiedenis van Jezus Christus als de God van verzoening, vergeving, opstanding, oordeel en bevrijding is ook de Schepper van hemel en aarde en de Heer van de wereldgeschiedenis. Het is misschien vlot gezegd, maar het mag niettemin als een complete verrassing gehoord worden, ook door wie al blij waren in het profetisch en apostolisch getuigenis van de schriften het nodige kritische en moedgevende tegenspel te ontvangen tegen de eigen bevinding en de heersende tijdgeest. Ook door piëtisten, die de wereldgeschiedenis nauwelijks aandacht schonken en de existentialisten die niet verder komen dan de zinloosheid en de ongerijmdheid van het wereldgebeuren vast te stellen.

Wat in Jezus is geschied en geopenbaard is de geheime intrige van de wereldgeschiedenis. Deze als een knecht toegewijde redder en minnaar van verloren mensen is ook de Heer van de wereldgeschiedenis. Op géén andere grond dan het apostolisch evangelie kunnen we dat staande houden. Uit de waarneming en de aanschouwing blijkt dat niet en is dat niet af te lezen. Het is dan ook voluit een zaak van geloof en belijden. Van geloof aan ons ongeloof voorbij, want dat deze herderlijke en vaderlijke God regeert en het beleid voert over ons bestaan en onze wereld is voor het oog verborgen. Niet volstrekt en principieel, maar toch als feitelijke en overwegende ervaring.

Wat kan het dan betekenen? Nu, dat we wakker en waakzaam, met open ogen en gespitste oren, niet zonder hoop en vertrouwen in het leven en in de wereldgeschiedenis gaan en staan. ‘Ja, es ist dunkel in der Welt. Nur den Kopf nicht hängen lassen. Denn es wird regiert: ganz von oben. Nicht nur in Washington oder Moskau oder Peking’, aldus ongeveer de laatste woorden van Karl Barth in zijn telefoongesprek met Thurneysen op de avond voor zijn overlijden.

Is niet het eerste teken van Gods koninklijke heerschappij dat zijn wil geschiedt, ‘gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’? Doordat zijn Woord antwoord krijgt en weerklank vindt in mensen en mensenlevens? Onze existentie is ermee gemoeid en een toeschouwerrol is ons niet toebedacht.

Het geloof in Gods regering en voorzorg zal ook betekenen dat we de geschiedenis volgen, lezen en duiden in de hoop en de fiducie dat er zich wegen aftekenen, die we gaan kunnen en waarop zich toekomst opent. Dat lezen van het historisch gebeuren zal in de kring van en rondom de gemeente plaats vinden in het licht van de openbaring en in het vertrouwen dat we enig zicht, inzicht en uitzicht krijgen in wat ons te doen staat en wat we hopen mogen of te vrezen hebben. We gaan daarbij over de schreef als we pogen Gods weg in de geschiedenis te traceren of de tekenen een vastheid en ondubbelzinnigheid te verlenen die deze niet toekomen. We zijn niet verstoken van tekenen en blijken van Gods genade en gericht in de wereldgeschiedenis. Ze bemoedigen of verbijsteren ons. Ze geven ons aanleiding te danken, maar ook om te bidden, te vragen naar de wil en de weg van God met ons en met onze wereld. We slaan de bijbel op om licht te ontvangen in wat ons aan duister omringt en ons wordt zelfs de vrijmoedigheid geschonken God aan te spreken op zijn Woord en belofte in het gebed. We geloven in Gods barmhartige regering en in de rechtvaardigheid van zijn beleid, maar we zijn niet competent zijn wegen in de geschiedenis ook maar enigszins te bepalen en die onszelf en anderen voor te schrijven.

Gods weg en Gods heerschappij in de wereldgeschiedenis laten zich –om zo te zeggen- niet ‘ontologisch’ vastleggen. Van ‘is-uitspraken’ moeten we ons hier onthouden. Wij komen daarin het vragen en het zoeken niet te boven en als we moeten antwoorden, spreken en handelen (en dat moet wel eens) doen we dat op een moedige, maar onbeschermde, niet van te voren gerechtvaardige wijze, in de hoop op vergeving van onze misslagen en vergissingen.

Tekenen van Gods heerschappij, die we menen te ontwaren in treffende, ons rakende gebeurtenissen geven ons te denken en te danken, Beide moeten we doen en niet nalaten, maar tekenen zijn eo ipso nooit eenduidig en ze missen bestendigheid. Het zijn er voldoende, zowel op ons levenspad als in de wereldgeschiedenis, om ons de moed niet te doen verliezen en de hoop niet te laten varen, maar het actuele en incidentele van de tekenen laten zich niet extrapoleren tot een heilshistorische weg. De bevrijding uit de tirannie en de terreur van het nationaal-socialisme was in 1945 zeker een gerede aanleiding God te danken en de afwending van het gevaar van een kernoorlog eind jaren tachtig was dat ook, al gebeurde dat toen nauwelijks. Maar wat daar op en uit volgde kan niet zonder meer als een geschiedenis van voortgaande bevrijding worden gezien. Het behoeft nauwelijks betoog. Vanuit de tekenen tekent zich geen weg door de geschiedenis af. Dit manna uit de hemel moet nog op dezelfde dag genuttigd worden. Anders bederft het.

Ook het bestaan en voortbestaan van het volk Israël, inclusief de stichting van de staat, mogen en kunnen we misschien als een teken van Gods trouw verstaan (ik wil dat niet tegenspreken), maar de conclusie of ook maar de suggestie dat daarom het politieke beleid van deze staat Gods weg en Gods wil zou reflecteren (laat staan zijn) en daarom onze steun verdient, is volstrekt ongeoorloofd. Onze (kritische) solidariteit met Israël heeft goede andere redenen, zowel vanuit Europa als vanuit de kerken.

Tussen God en George Bush -al mogen we niet uitsluiten dat ook deze keurig ogende schurk ‘ware woorden’ spreekt en een instrument in Gods hand is- moeten we in ieder geval een kritische afstand bewaren. Dat gebeurt niet of veel te weinig in het althans mij te denken gevende stuk van At Polhuis. Daarom meende ik het kritisch te moeten weerspreken.

Rens Kopmels