Visionaire politiek

logoIdW

 

VISIONAIRE POLITIEK

De politiek als sport

In zijn bundel Terzijde (1978) vertelt J.J. Buskes over de drijfveren van de mensen die na de oorlog ‘doorbraken’ van de confessionele politieke partijen naar de nieuw opgerichte Partij van de Arbeid. Zij hoopten de evangelische bezieling te bevrijden van haar identificatie met het program van een christelijke partij en zagen uit naar een zakelijker, minder ideologisch beladen politiek. Daarnaast verwachtten zij binnen de PvdA belangstelling te vinden voor hun christelijke motivatie en een vrij gesprek te kunnen voeren over ideële motieven van allerlei komaf.

Buskes zelf heeft terugblikkend erkend dat er van dat vrije gesprek weinig terecht is gekomen. Wel is, zoals iedereen kan waarnemen, het politieke leven sterk verzakelijkt. Anno 2012 vertoont het zelfs trekken van een gesloten systeem. Niet toevallig spreekt de volksmond van ‘het politieke spel’ of ‘het politieke bedrijf’. Het portaal van de politiek naar ‘de straat’ is smal en dat geldt ook voor haar venster op het ideële. Visie en idee functioneren als een axioma. Zij geven de politieke partij een gezicht, maar zijn niet bedoeld om voorwerp van bezinning te worden. Van de straat (daarmee bedoel ik: de niet-ideële wereld buiten de politiek) krijg je vaak de indruk dat zij voor de politiek alleen meedoet vanwege de spelregel dat een partij een belangengroep dient: de VVD het bedrijfsleven, het CDA de boeren en het gezin, de PvdA de werknemers enzovoort. Wel larderen politici hun betogen graag met cijfers en andere uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek, maar het is de vraag of dat het gevolg is van een grote belangstelling voor de buiten-politieke werkelijkheid. Meestal zijn de cijfers en de wetenschappelijke inzichten zo buigzaam, dat ze de betekenis aannemen van het betoog waarin ze worden aangehaald. In de politiek lijkt het, kortom, vooral te gaan om de politiek. Partijen en hun functionarissen spelen een spel, en wat telt is of ze het spel goed spelen of niet. Maken ze indruk of lijden ze gezichtsverlies? Zijn ze beginselvast of zijn het windvaantjes? Zijn het starre Prinzipienreiter of verrassen ze soms door een meesterlijke cross-over?

Door haar zakelijkheid doet de hedendaagse politiek denken aan een sport. Zo verschijnt ze ook vaak in de verslaggeving. Als een ander soort voetbal. De politici zijn de spelers, de burger is de supporter of degene die zijn geluk beproeft in de toto. En net zoals sport kan boeien en toch in de samenleving iets marginaals blijft, haalt de politiek dagelijks de voorpagina’s zonder de bevolking ter harte te gaan. Als burger neem je kennis van de opkomst en de ondergang van politici, van flaters en bon mots, van plannen en maatregelen – maar zelfs als de politiek met een bezuiniging of een inperking van je vrijheid je eigen leven treft, raakt ze je niet. Zij ontbeert zoiets als existentiële geldigheid. Een bezuinigingsmaatregel maakt het spel opeens pijnlijk, maar je kunt dat niet anders uitleggen dan als gebrek aan fair play. De tegenstander in een vriendschappelijke wedstrijd is buiten het boekje gegaan en een kille machthebber geworden. Je hebt geen grond om zijn pijnlijke besluit als een noodzakelijkheid te aanvaarden. Je kunt alleen reageren met protest, verzet of verongelijktheid. De plotselinge gewelddadigheid van het politieke spel en de boosheid waarmee jij reageert op wat door moet gaan voor een spel (een boosheid die geldt als een categorie-fout, zoals wanneer iemand die door een politieke maatregel getroffen is een steen gooit door het raam van de minister) tonen ondertussen wel aan dat de Romeinen met hun ‘brood en spelen’ ongelijk hadden. We kunnen van spel alleen niet leven. Iets wat ons raakt, kan zich niet als spel blijven voordoen.

De visionaire politicus

In het acht en dertigste hoofdstuk van het apocriefe boek Jezus Sirach staat een mooie passage waarin deze wijsheidsleraar een onderscheid maakt tussen de wijsheid van de ambachtsman en de wijsheid van de schriftgeleerde. Bij een ambachtsman kan iedereen zich iets voorstellen. Een schriftgeleerde is voor Sirach een politicus, een leider van het volk met een religieuze achtergrond. De wijsheid van de ambachtsman is gericht op de voortzetting en perfectionering van het bestaande. Zij lijkt op het bedreven zijn in een sport. Temidden van de ontelbare dingen die hij zou kunnen doen, heeft de ambachtsman ervoor gekozen om de beproefde regels van de smederij of de pottenbakkerij te volgen. In zijn smeedkunst of zijn aardewerk bereikt hij soms zelden vertoonde resultaten, maar zijn wijsheid reikt niet verder dan zijn professie. De schriftgeleerde daarentegen wordt gekenmerkt door zijn vermogen om beschouwend en creatief te denken, dat wil zeggen om de bestaande verhoudingen te relativeren en te verbinden met de dimensie van het niet-bestaande.

De politicus van nu geplaatst in het betoog van Jezus Sirach lijkt evenwel meer op Sirachs ambachtsman dan op Sirachs schriftgeleerde. Hij heeft in de onafzienbare werkelijkheid de niche van het politieke spel gevonden. Door aan dat spel deel te nemen definieert hij het politieke als een onderdeel van het bestaande. Voor een blik op het onbekende gunt hij zich, of gunnen de kiezers hem, geen gelegenheid. Volgens Sirach echter verliest de politicus hierdoor zijn waarde als vertegenwoordiger van het volk (‘eis boulèn laou ou zètèthesontai’, 38:33). Het volk heeft niet alleen mensen nodig die het bestaande voortzetten, mensen tot wie het volk zich kan verhouden als een groep al dan niet sympathiserende toeschouwers, maar ook mensen die in staat zijn om zich tot het toekomstige, het andere en ongewisse te verhouden. Zonder die mensen kunnen de veelsoortige sociale groepen met uiteenlopende belangen die het bestaande leven bevolken, die elkaars toeschouwers zijn en soms, tot ieders verbazing, elkaars vijanden, niet eens tot een volk worden samengesmeed. Alleen de naar het onbekende reikende wijsheid van een schriftgeleerde kan de mensen uit hun bestaande spelen vandaan halen, ze samenbrengen in een gemeenschap en ze confronteren met de werkelijke dimensies van het mensenleven.

In onze dagen is de politiek een bedrijf. Het maakt deel uit van het bestaande. Portaal en venster naar buiten zijn zo klein mogelijk. De politicus hoeft zich alleen nog toe te leggen op zijn virtuositeit in het spel. Het visionaire dat de horizon zou moeten vormen van het praktische werk van de politicus ontbreekt.* Wie zoekt naar oorzaken van deze ontwikkeling, wordt vaak gewezen op de kiezer die slechts geïnteresseerd zou zijn in zijn eigen reproductie en in de continuering of verbetering van het bestaande. Sirach legt echter een verband tussen het visionaire vermogen van de politicus en zijn vermogen om het volk te leiden. Het volk heeft kennelijk niet alleen belang bij het draaiende houden van de machine, maar ook bij een goede machine die het juiste werk verzet. Het vraagt niet alleen om brood en spelen, maar heeft behoefte aan mensen die het bestaande met het ongewisse durven confronteren, die een weg weten met de angst die elke samenleving en ieder lid van die samenleving omgeeft en met de aan de angst verbonden vragen van schuld en recht – schuld tegenover de ander die ik niet ken, het recht van een wereld of een god die mij te boven gaat. Het heeft behoefte aan iemand die de wijsheid bezit om ‘te oordelen en spreuken te spreken’ (38:33).

Engagement

Ik ben groot geworden met verhalen over het vanzelfsprekende politieke engagement in de periode tussen pakweg 1945 en 1978. Vaak heb ik ernaar verlangd om even begeesterd deel te nemen aan het politieke leven als de generatie van mijn ouders, maar net als de meerderheid van mijn generatiegenoten lukte het mij maar niet om in de stemming te raken. Ik verbeeld me dat die desinteresse veroorzaakt wordt door de verzakelijking en marginalisering van de politiek, die ik zonet heb willen beschrijven – de politiek als een zaak van politici en als een onderdeel van het bestaande leven. Ik mag me echter niet op mijn afzijdigheid laten voorstaan en doe mijn best om de huidige verkiezingsstrijd te volgen en me erdoor te laten meeslepen. Mijn belangstelling gaat het meest uit naar partijen die behalve het zakelijke politieke verhaal ook een visie op de toekomst hebben. Dat zijn de partijen buiten hun ‘box’ durven te denken. Confessionele bagage kan daarbij evengoed een voor- als een nadeel zijn. Ze is een nadeel als confessioneel niet meer betekent dan een goddelijke zalving van je eigen gelijk of van de belangen van je achterban. Confessionele bagage kan echter ook de ogen openen voor het feit dat ons bestaan in zichzelf geen grond heeft en vraagt om transcendente werkelijkheden als recht en vrede en geluk. Om nog even op de doorbraak terug te komen: het komt me voor dat de aanhangers van die beweging het visionaire gehalte van de seculiere politiek, in het bijzonder de socialistische, hebben overschat. En hoe zit het met hun veroordeling van de confessionele politiek? Is die nog actueel? Soms denk ik dat God inmiddels zo volledig uit Tweede Kamer en samenleving is verdwenen, dat het noemen van zijn Naam in het openbaar eerder een visionaire daad is dan een zonde tegen het derde gebod.

Dat brengt mij bij een laatste vraag. Van welke aard is de visie die van een politicus een schriftgeleerde maakt in de zin van Jezus Sirach, iemand die een volk kan leiden? Zo’n visie is niet hetzelfde als de langetermijnplanning of de voorstelling van een ideale samenleving die je in elk partijprogramma terugvindt. Die volgen uit het reeds gegevene en zijn een extrapolatie daarvan richting de toekomst. De visie die ik bedoel confronteert het bestaande, het grote spel en de kleine, dikwijls met elkaar conflicterende spelletjes, met hun eigen begrensdheid. Ze wijst in een woord of een gebaar aan wat betrouwbaar en belangrijk en nodig is als je datgene in aanmerking neemt wat het bestaande ondermijnt: angst, schuld, onrecht en dood. Tegenover het bestaande versterkt zij het bestaan. Zij wakkert het existentiële besef aan dat niet onze systemen goed zijn, maar onze keuze om ons al dan niet met zo’n systeem te verbinden. De visie impliceert niet noodzakelijk een godsgeloof. Het is mogelijk dat men het bestaande relativeert en dan niets overhoudt, maar ook dat plaatst het bestaande in een nieuw licht; het voegt er een levenshouding van gelatenheid aan toe. De visie zal echter ook de vorm van een godsgeloof kunnen aannemen. Veel ‘verhaal’ zal de visie niet bevatten. Een enkele verwijzing naar ‘God’, ‘de wereld’, ‘de dood’, of ‘het eeuwige’ zegt genoeg en ook al is het mogelijk om een omvangrijke theologie te ontwikkelen, deze theologie staat buiten het bestaande en kan dus niet als een theorie of plan, laat staan als politiek program worden gepresenteerd. De visie is veeleer een houding, een manier om het bestaande zijn juiste plaats te geven, hetzij door het oneindig te relativeren, hetzij door het na relativering in dankbaarheid te aanvaarden. Deze houding kan er een zijn van hoop of van vrees, in ieder geval is zij een houding van deemoed. Zij drukt het besef uit dat de inrichting van ons leven geen ‘spel’ of ‘bedrijf’ is, maar menselijk gesproken een tasten in den blinde. Door deze houding ontneemt een politicus zijn mensen de geruststelling van het bestaande leven, maar misschien is ook waar wat Jezus Sirach beweert: dat zijn visionaire houding hen existentieel versterkt en uiteindelijk tot een volk verenigt.

Udo Doedens

* Zie Coen Constandse, ‘We hebben geen toekomst meer’, in: Trouw, 1 oktober 2011.