Geert van Istendaels Duitsland

logo-idW-oud

 

GEERT VAN ISTENDAELS DUITSLAND

Eerst schreef Geert van Istendael Mijn Nederland en vervolgens Mijn Duitsland (2007), beide boeken uitgegeven door Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen. In het nummer van 26 november 2005 van dit tijdschrift schreef ik bewonderend over één hoofdstuk uit het eerste boek, het hoofdstuk dat ging over dr. Jan Koopmans. Het tweede boek heb ik ook geboeid gelezen. Het boek heeft vijftig hoofdstukken (en hoofdstukjes, soms slechts 1 pagina) met een alfabetische rangschikking, met aan het begin de letter A van Aachen, de stad die hij in 1957 als tienjarige jongen bezocht en waar tot zijn verbazing puinhopen lagen, zomaar naast de straten en waar ‘niet één huis afzonderlijk, maar een heleboel huizen tegelijk in aanbouw waren. In het centrum van de stad nog wel’. Aan het einde krijgen we de letter Z van Zalm, die weer in de Rijn wordt aangetroffen met meer dan zestig andere vissoorten. Van Istendael leidt de lezers naar streken, steden en dorpen. Daar leefden en leven mensen, mensen met hun geschiedenis. Vele mensen komen we tegen, bijvoorbeeld Thomas Mann, in het hoofdstuk met de D van democratie. Mann deed er lang over om democraat te worden. En anderen zoals Johann Sebastian Bach, Bertold Brecht, Hölderlin en KurtTucholsky, en voor de laatste ging Van Istendael naar Zweden. Onder de vele mensen zijn ook predikanten die hij, afkomstig uit een rooms-katholiek milieu, niet schuwt. Waarom zou hij ook.

Predikanten

De eerste predikant komt voor in het hoofdstuk Carnaval. In Dülken, een stadje tussen Krefeld en Mönchen-Gladbach, bestaat al sedert de zestiende eeuw een narrenacademie. Niet in het voorjaar alleen, maar ook in november is daar carnaval omdat op 11 november (de elfde van de elfde) het academiejaar van de zotten plechtig wordt geopend. Ook op 11 november 1938 reed de stoet notabelen op stokpaarden onverstoorbaar uit, twee dagen na de Reichskristallnacht. Ook in Dülken heeft de synagoge gebrand. Daar was een kleine minderheid protestanten, die aangesloten was bij de Bekennende Kirche. Op 9 november had hun predikant de tegenwoordigheid van geest om de aangestoken brand in de synagoge aan de overkant van de straat te fotograferen. Ook heeft hij getracht zijn Joodse medeburgers te helpen waar hij kon.’Was hij misschien zot? Soms heeft de zot het bij het rechte eind. Zijn naam zij herinnerd, hij heette Wilhelm Veit.’

De tweede predikant is Martin Weskott, bijgenaamd de boekenpastor Hem bezocht Van Istendael in Katlenburg, een West-Duits dorpje op de grens van de voormalige DDR. Achter zijn naam ‘zit een schandaal’. Na de hereniging werden in de vroegere DDR op immens grote schaal boeken vernietigd: gedumpt op de vuilnisbelt of in een schacht van een verlaten bruinkoolmijn of in de diepte van een steengroeve. Eerst alleen, later samen met anderen, heeft Westkott een half miljoen boeken gered (250 ton). De geweldige boekenproductie van de DDR, het beste uit de Duitse literatuur, maar ook uit de wereldliteratuur, werd opgeruimd. Weg ermee! ‘Het werk van auteurs dat door de nazi’s op de brandstapel werd gegooid, kreeg nu een behandeling van een nieuw soort vandalen.’ Een predikant als boekenredder!
En dan predikanten uit de donkerste periode van de Duitse geschiedenis. Over hen schrijft hij in het hoofdstuk ‘Verzet in het Derde Rijk’ dat begint met de zin: ‘De vroegste slachtoffers van de nazidictatuur waren Duitsers’. Dat vergeten we wel eens. Onder de slachtoffers worden genoemd de internationaal bekende pacifist Carl von Ossietsky. Hij werd een paar dagen voordat Hitler aan de macht kwam al gearresteerd en hij kwam om in een concentratiekamp. In 1934 werd de dichter Erich Mühsam doodgeslagen en een jaar eerder werd de sociaal-democraat Friedrich Ebert naar Oranienburg gestuurd. Het zijn slechts een paar namen uit een lange reeks: communisten en liberalen, plebejers en ook aristocraten, protestanten en rooms-katholieken. Van Istendael noemt Martin Niemöller en Dietrich Bonhoeffer. Bij beiden hoort de naam van bisschop George Bell en dat weet hij. In 1938 ontsnapte Niemöller aan een terechtstelling, omdat Bell in de Engelse pers open brieven liet verschijnen over de gevangenschap van Niemöller en zo de publieke opinie werd gealarmeerd. Bell was met Bonhoeffer, die het opnam voor Joden, gedoopt en niet gedoopt, in vriendschap verbonden. Bonhoeffer stierf als martelaar maar nog in 1948 protesteerden enkele predikanten toen een straat naar Bonhoeffer genoemd zou worden en tot in de jaren ’90, aldus Van Istendael, bleef zijn veroordeling rechtsgeldig. In een veranderd Duitsland zijn er thans zowat overal straten naar Bonhoeffer genoemd, en niet alleen straten, maar ook pleinen, scholen en kerken.

Door veel Duitse protestanten en katholieken wordt Paul Schneider als de eerste geloofs-martelaar van de naziperiode beschouwd. Hij was dorpspredikant in de bergen van zijn geboortestreek, de Hunrück. Met zijn gemeente sloot hij zich onmiddellijk aan bij de Belijdende Kerk. Al in 1934 kwam hij in botsing met de nazi’s. ‘Op de begrafenis van een jongen die lid was geweest van de Hitlerjugend zei een prominente nazi op het kerkhof dat de overledene nu bij de hemelse stoottroep Horst Wessel hoorde. Paul Schneider protesteerde. Het was, zei hij, een christelijke begrafenis en hij was er, als protestants predikant, aansprakelijk voor dat Gods woord onvervalst verkondigd werd.’ De volgende dag werd hij gearresteerd Hij kwam vrij, maar meer arrestaties volgden. In 1937 werd hij naar het kamp Buchenwald gebracht. Op Hitlers verjaardag, 20 april 1938, weigerde hij de hakenkruisvlag met gestrekte arm te groeten en zijn muts af te nemen. Dat misdadige symbool groette hij niet. Hij kreeg in het openbaar stokslagen en vervolgens eenzame opsluiting. ‘Ondanks zware mishandeling bleef hij het evangelie verkondigen.’ Een zinnetje van maar acht woorden waarin wordt verteld wat mensen een ander mens kunnen aandoen en dat die ene mens doet wat de kerk in alle tijden en omstandigheden heeft te doen. Het gaat nog verder. Van Istendael vertelt: ‘Met Pasen hees hij zijn afgeranselde lijf omhoog aan de tralies van zijn cel en riep de duizenden gevangenen die verzameld waren voor het appèl toe: Kameraden, luister naar mij. Hier spreekt predikant Paul Schneider. Hier wordt gefolterd en gemoord. Alzo spreekt de Heer: “Ik ben de opstanding en het leven!”’ Kort daarna overleed hij in het kamp. Zijn dode lichaam werd naar zijn gemeente gebracht. Bij de begrafenis stroomden van alle kanten de mensen toe, zelfs uit het buitenland. Er waren maar liefst 200 predikanten gekomen.

Er wordt ook melding gemaakt van rooms-katholieken. Ik noem er twee: Konrad Preysing, bisschop van Berlijn, die met zijn Hilfswerk beim bisschöflichen Ordinariat gedoopte en ongedoopte Joden aan levensmiddelen en woonruimte hielp en ze soms zelfs de gelegenheid gaf Duitsland te verlaten. Een indrukwekkende figuur is Bernhard Lichtenberg, de proost van de Sint-Hedwigkathedraal in Berlijn. Na de Kristallnacht, toen talloze synagogen in brand werden gestoken en Joden vernederd, bad hij iedere avond in de kathedraal openlijk voor de Joden. Dan klonk daar de bede ‘voor de vervolgde Joden, voor de gevangenen in de concentratiekampen, voor de strijdende, gewonde en stervende soldaten, hier en aan de overkant, voor de gebombardeerde steden in het land van vriend en vijand’. Heel eenvoudige woorden, maar o zo veelzeggend in de situatie van toen, en levensgevaarlijk. Lichtenberg werd verraden en gevangengenomen. Tijdens het transport naar Dachau is hij overleden. Van Istendael weet wel dat het verzet vele kanten had en dat hij vele namen onvermeld laat.

Plaatsen

Van Istendael heeft vele plaatsen in Duitsland bezocht. Een van die plaatsen is Görlitz, vlak bij Polen, bekend aan heel wat kerkleden in ons land, want er was al ver voor de Wende een band met deze stad, de mooiste stad van Duitsland, zeggen Duitsers, en Van Istendael zegt nog meer: Görlitz is volmaakt. Er staan vierduizend beschermde monumenten en er wonen niet eens zestigduizend mensen. Eén monument op vijftien burgers. Maar de mensen trekken weg en van de mensen die er zijn, zijn er velen werkloos, 20 procent.

De halve wereld denkt dat de koekoeksklok uit Zwitserland komt, maar dat is niet zo. Deze klok werd en wordt gemaakt in het Zwarte Woud en de grootste afnemer zijn de Verenigde Staten. Van Istendael onthult het geheim van het koekoeksgeluid. In het binnenwerk van een gewone klok zitten twee blaasbalgen, het ene voor de hoge toon, het andere voor de lage. De blaasbalgen hadden de boeren die de klokken maakten, gezien in het orgel van de kerk. Die balgen werden door stevige jongens getrapt. In een klokkenkast kun je geen jongens stoppen. Toen hebben ze een systeem bedacht van beugeltjes en stangetjes dat de blaasbalg aansluit op het mechanisme van het eigenlijke uurwerk. Ik staak een verdere beschrijving, want de lezer heeft allang gemerkt dat ik er niets van begrijp. Van Istendael weet een heel hoofdstuk te vullen met klokken en horloges. Hij heeft zelf een horloge van Junghans dat loopt op zonlicht, ook gemaakt in het Zwarte Woud. En dan Solingen waar ze messen maken. Dat wisten we, maar veel over die messen wisten we niet en dat vertelt heel deskundig de schrijver. Hij krijgt je bijna zo gek dat je naar Solingen gaat om een duurzaam mes voor het leven te kopen.

Er zijn ook lelijke plaatsen; zo’n plaats is de Potsdamer Platz en omgeving. ‘Daar heersen louter monstervorming en stompzinnigheid, zeldzame lelijkheid en de monumentale achterlijkheid die om redenen die ik tot dusver nog steeds niet heb kunnen achterhalen avant-garde wordt genoemd. Het mooiste wat ik in die omgeving gezien heb, was de kerstversiering, sparren, ballen, slingers en kerstmannen van piepschuim…’

Ik heb slechts wat aangestipt uit dit rijke boek, een ander zal wat anders aanstippen. Er is nog zoveel meer. Er is ook kritiek op het veranderde Duitsland als de Bondspresident Horst Köhler zegt dat Duitsland ‘het land van de ideeën’ moet zijn. Dat slaat nergens op. ‘Duitsland, ideeënland. Dat klink haast alsof de bewoners van andere landen nooit ideeën zouden hebben. Moeten ze die dan in Duitsland komen kopen?’ Iedereen denkt dat de Duitsers zo goed kunnen organiseren. En zelf denken ze dat ook. Maar niets is minder waar. Overal heeft Van Istendael bewijzen aangetroffen dat zij het niet kunnen. Eén keer heeft hij in een trein gezeten die niet te laat is gekomen, een boemel van Berlijn naar Stralsund, zoiets als bij ons het treintje van Zutphen naar Lochem dat langzaam rijdt maar op tijd vertrekt en op tijd aankomt. Zijn achttienjarige dochter inschrijven aan de Hochschule der Künste in Berlijn? Een Kafkawaardige administratieve janboel. De hereniging na de val van de Muur? Chaos. Maar worsten kunnen de Duitsers maken! Duitsland is een worstenparadijs. Zeventien soorten worst worden in het boek beschreven. Uitvoerig! Wat een onderzoek moet dat gevergd hebben.

M.G.L. den Boer