Verhagen en het onbehagen

logoIdW

 

VERHAGEN EN HET ONBEHAGEN

In het voorjaar gaf ik een cursus over christelijke participatie in het politieke debat. Ik spitste die toe op het thema populisme: welke reactie kan een christelijk theoloog geven op het feit dat Wilders 15% van de stemgerechtigden voor zich wist te winnen? Als vooronderstelling hanteerden we, dat Wilders een antwoord vormt op onbehagen in de samenleving over de politieke elite en over de presentie van de islam. We vatten het antwoord van Wilders samen als de suggestie dat alles beter zou worden voor Nederlanders als moslimmigratie wordt teruggedrongen en als linkse praatjes het zwijgen wordt opgelegd. De cursisten vonden deze suggestie misleidend en hadden bezwaar tegen de stigmatisering van moslims. Als groep waren we geheel politiek correct (zoals Wilders meteen zou signaleren), maar bij nader gesprek bleek wel dat men het onbehagen, met name rond het gedrag van moslimjongeren, ook zelf voelde. We probeerden een ‘beter’ antwoord op het onbehagen te formuleren. Dat viel niet mee, maar we zochten het in versterking van gemeenschapsbeleving. We sloten de cursus af met een gesprek met een Europarlementariër van de PVV, Lucas Hartong, zelf ook theoloog. We hadden ons voorbereid als op een confrontatie met Wilders zelf, maar daarmee stonden we op het verkeerde been, want Hartong was opener dan we verwacht hadden.

Eveneens in het voorjaar belegde de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) een symposium over populisme. Daar werd door de sociologe Sarah de Lange bevestigd, dat populisten vooral duidelijk maken dat grote groepen kiezers zich niet begrepen voelen door de politieke elite, dat zij daar cynisch van geworden zijn en verlangen naar geborgenheid in een meerderheidscultuur. Populisme is niet zozeer een bedreiging van democratie (het zoekt de meerderheid!) maar van de onderliggende rechtsbeginselen (bescherming van minderheden). Hirsch Ballin zocht het antwoord in het volhouden van de poging ‘Henk en Ingrid’ te overtuigen van het grote belang van de rechtsbeginselen, niet alleen ten opzichte van anderen, maar ook in hun eigen belang.

Weer iets later verscheen ‘Populisme in de polder’, een themanummer van Christen Democratische Verkenningen. Daarin stond onder andere een bijdrage van Donner, die de aanhang van Wilders ‘wil overtuigen dat hun zorgen en vrees recht gedaan kan worden op een wijze die recht doet aan belangen en de waardigheid van anderen’.

Dit lijkt mij een goede lijn: onderkennen dat de politieke elite cynisme bij veel burgers heeft veroorzaakt, overbrengen dat je ook hen wilt representeren, en tegelijk overtuigend uitdragen van het beginsel van de rechtstaat dat bestaat in samenleven met verschil. Ik denk, dat niet alleen het CDA, maar ook de PvdA en Groen Links deze strategie proberen te volgen.

Aan het begin van de zomer vond een symposium plaats naar aanleiding van ‘Populisme in de polder’. Daar zou onder anderen Verhagen spreken. Dat trok mijn aandacht en dus ging ik dat symposium bijwonen. Na indringend vragen van cynische burgers te hebben opgesomd en tot de zijne gemaakt, benadrukte hij het belang van openheid voor het vreemde. Hij wil het onbehagen van velen niet wegwuiven of als onfatsoenlijk afdoen, hij wil luisteren maar vervolgens ook richting wijzen en niet een meerderheidscultuur nastreven. Deze opstelling verraste mij. Verhagen wil duidelijk iets anders dan Wilders en zet dat stevig aan. Het was geen snelle toespraak met verdekte opstelling, maar een heuse poging tot moreel leiderschap.

Toen ik thuiskwam stond de analyse al in mijn krant, de NRC. Freek Staps had er al werk van gemaakt. Hij zag Verhagens toespraak als een meegaan in vrees voor buitenlanders. Dit is een tendentieuze weergave, of had ik zitten slapen? De andere dag wakker geworden zag ik dat Trouw en De Telegraaf het betoog net zo hadden beluisterd als ik. ‘s Middags bleek Staps’ weergave reacties binnen het CDA te hebben losgemaakt. Ferrier en Koppejan (mensen van de ‘goede lijn’ in mijn wereldbeeld) bleken er wij-zij denken in te hebben ontwaard (maar zij waren er niet, hadden het dus van de NRC of van eigen tekstlezing) en Peetoom (ook niet aanwezig) vermoedde dat Verhagens bek nu eenmaal anders zingt dan de hare, waarmee ze ongetwijfeld zowel distantie als nabijheid tot uitdrukking wilde brengen. Dit gaf mij ruime stof tot hernieuwde meditatie over het verschijnsel ‘vooroordeel’. Als ik er niet bij was geweest, was ik Staps’ analyse meteen gevolgd en had ik mijn beeld van Verhagen bevestigd gezien. Is het eigenlijk wel mogelijk om door een gevormd beeld heen te breken als zelfs de krant die de nuance zoekt er in het geheel niet open voor staat?

Dus stuurde ik een brief in deze trant naar de NRC. Mijn favoriete columnist Frits Abrahams schreef me dat Verhagen blijkbaar een polyinterpretabele boodschap heeft uitgezonden en wel met opzet. Frits de Lange reageerde ook in die zin. Als zij gelijk hebben, heb ik dus niet zitten slapen maar ben ik naïef, freischwebend en onbekwaam in de politieke psychologie. Maar hebben ze gelijk? Of zijn zij zelf ook door cynisme bevangen? Of is het cynisme zelfs terecht?

Het onbehagen nestelt zich nu ook snel in mij. Het betreft niet zozeer het gedrag van politici of journalisten, maar die volksgemeenschap waar velen inclusief ik zelf zo naar verlangen: de onmacht tot luisteren en spreken binnen een rechtsgemeenschap die het daar juist van moet hebben.

Verhagen eindigde zijn toespraak met de opmerking, dat zwevende kiezers in een tijd van onbehagen partijen met principes zoeken. Daar geloof ik niets van. In een tijd van onbehagen zoeken mensen personen die hen vertrouwen inboezemen; zij zoeken leiders die hen representeren. Geert Wilders is zo’n leider. Ik hoop op andere leiders. Ik hoop op een leider die blijk geeft de zorgen en het cynisme van het volk te verstaan, niet als strategie maar authentiek, die herkend wordt als de representant van het volk, en die ook blijk geeft het volk te kunnen weerstaan, en daarmee juist vertrouwen wint.

Het belangrijkste en moeilijkste van volksrepresentatie is dat je verschillende groepen door jouw persoonlijkheid weet te verbinden; verschillen blijven dus bestaan maar blijken leefbaar te zijn. Wij zijn het wezen van democratie uit het oog verloren, doordat wij na de verzuiling meenden een soort eenheid te vormen; met echt verschil zoals tussen orthodoxe godsdienstigheid en liberalisme weten we geen raad meer. Een beroep op principes zal de brug niet slaan, daarvoor is meer nodig: herkenning van leiders bij wie identiteit en openheid voor het vreemde samengaan.

Gerrit de Kruijf

Auteur is hoogleraar Ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Leiden