Miskotte en de voorzienigheid

logoIdW

MISKOTTE EN DE VOORZIENIGHEID:TWEE REACTIES

In mijn artikel ‘Candide of de voorzienigheid’ (IdW 42/9) is het door mij verkorte citaat van K.H. Miskotte niet goed overgekomen. Ik wil dit graag corrigeren. Miskotte schrijft op 12-2-1963 aan J.J. Buskes: “het is genade, en niet op de huwelijksdag en bij successen, Gods weldadige regering te eren, maar óók als onze vrouw, zoals ons liefste kind (door zulk ‘toeval’: een bacillendraagster maakte voor één keer de haring schoon die geleverd werd voor een diner in Americain…en…je weet het nog wel) worden weggerukt. Als ik principieel iets uitzonder van het ‘alle ding’ ben ik existentiaal weerloos en een prooi van daemonen en tyfusbacillen. De genade is dat een mens op den duur (of in plotselinge verlichting) daar doorheen gaat zien. Daaruit volgt niet dat hij dan zegt: dus de hele wereld, dus krankzinnigheid, dus de levend-begravenen van Kassem, maar daaruit volgt dat de mens het een genade acht als Job te twisten en als Job te zwijgen (beide zijn zinloos als de rampen niet van God zijn).” Cursiveringen van Miskotte, citaat uit ‘K.H. Miskotte. Een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten’ (Baarn 1994), p. 212.

Willem Maarten Dekker

Middel en obstakel

Willem Maarten Dekker pleit in IdW 42/9 niet zomaar voor de voorzienigheid, maar nadrukkelijk voor zondag 10. Als we die verliezen, zijn we verloren. Een stoere conclusie van een stoer maar een toch lastig te doorgronden stuk. De redactie had in dit nummer ruimte voor een korte reactie, één vraag en ik hoop tot de kern van de zaak door te dringen.

Dekker beroept zich op Miskotte. Voor sommigen verrassend wellicht maar hij doet dat met een zeker recht. Miskotte verdedigde zondag 10, waar bijvoorbeeld Noordmans veel kritischer is. Toch ben ik er niet helemaal zeker van of bij Miskotte steun te vinden is voor Dekkers stoere conclusie.

Dekker maakt er een keuze van. Zondag 10 vasthouden, of deze – en daarmee kennelijk alles – verliezen. Nogmaals, dat is stoer; het is een stevig en sterk geloof. Zo spreekt Miskotte er ook over en je voelt de fascinatie. ‘Kerelswerk, titanenarbeid’ (De blijde wetenschap, p.429). En meteen vervolgt hij: ‘daarom laat niemand zich zetten om nu eindelijk eens echt te gaan geloven! halsbrekend ondernemen!’ Niet voor niets noemt hij niet de tegenspoed ‘genade’ maar het eren van Gods regering bij tegenspoed. Die tegenspoed ziet hij inderdaad niet los van God. Maar er is geen ‘dus’, geen gevolgtrekking of veralgemenisering, geen theorie.

Juist dat onsystematische en opene treft me in Miskottes omgang met zondag 10 en de voorzienigheid. Het gaat alle kanten op. Zijn bespreking in De blijde wetenschap lees ik als een reeks losse uitspraken onder elkaar. Datzelfde geldt min of meer voor zijn brief aan Buskes. Hij helt nu eens naar de ene, dan weer naar de andere kant over. Het gaat heen en weer tussen ‘zelfverloochening Gods’, toelating, verborgenheid, ‘Zijn lijdende en strijdende nabijheid’ enerzijds en goddelijk beleid, een geloof dat alle dingen zin hebben, een geloof ‘aan de volkomenheid van het Bestaan, aan de Zin des Heeren’ anderzijds. Er is geduld en zwijgen maar ook twist en strijd. De onderlinge spanningen en paradoxen zijn legio. Duidelijk is dat hij alles doorleefd heeft. Onmiddellijk voorafgaand aan het citaat dat Dekker hierboven weergeeft schrijft hij aan Buskes: ‘Het geloof spreekt hier en het is zo persoonlijk, dat alle theoretische beschouwing ertegenop steigert.’ In De blijde wetenschap benoemt hij het als spreken ‘zonder het helder te kunnen denken; maar spreken is meer dan denken, zoals het woord uit dieper diepten komt dan het begrip (…)’.

Vanuit een robuuste, systematische dogmatiek is het een zwaktebod, dit terugschrikken voor systematisering of veralgemenisering. Maar ik geloof niet dat theologie hier verder kan komen dan persoonlijk spreken. Dan kun je het ook niet als stevige leer, als sterkmakend geloof voorschrijven, laat staan ‘ongeloof’ op dit punt afkeurend als burgerlijk, latent wanhopig en tevreden in het eigen tuintje parkeren.

Het gaat Dekker in zijn pleidooi voor zondag 10 als ik het goed zie om het vasthouden van twee dingen: het hele leven, natuur en geschiedenis, inclusief tegenspoed, inclusief het kwaad, als realiteit, en de realiteit van God en zijn regering, zijn koningschap. Geen van beide mag worden prijsgegeven, noch als ervaring, noch als overtuiging. Hij gebruikt zondag 10 als middel om beide vast te houden. De vraag is of het niet net zo goed of in onze tijd zelfs eerder een hindernis is. In deze tijd slaat een Vaderlijke hand niet meer en zien we het leed van heel de wereld. Als ik Miskotte goed begrijp was de catechismuszondag voor hem allebei: middel en obstakel. Het lijkt me bij hem pas als middel goed te werken, als hij er intellectueel en existentieel zoveel kracht mee heeft gezet dat het onder zijn handen onherstelbaar in onderdelen uiteenvalt.

Coen Constandse