Een man van de wereld

logoIdW

EEN MAN VAN DE WERELD – J.J. Slauerhoff

De wereld bidt niet. Volgens Miskotte is het feitelijk de definitie van de wereld als theologisch begrip. Hij reisde in 1937 naar Indonesië. Een door en door religieus land, en als zodanig ‘wereld’, zendingsveld. Zulke typeringen zijn bij Miskotte uiteraard gebroken. Hij is vol verwondering en ontzag: alom goden en goddelijkheid, in al wat is, wat leeft, het hele aardse leven. Een onbedorven, ‘kinderlijk heidendom’. En: ‘alles is mooi’, een harde, weerbarstige, vitale schoonheid van alles, van het leven, van de vrouwen niet in de laatste plaats. Hij kijkt niet neer op dit ‘natuurlijke’, heidense leven, integendeel (en dat brengt hem in conflict met zendelingen daar). Maar niets van dit alles kan standhouden onder het gezag van Christus.

… want onherroepelijk! als het Evangelie hier komt, vallen de tempels tot puin, of worden hier en daar een museum! Wil men de waarheid dienen die in Christus Jezus is, dan móet deze schoonheid sterven. Die trouwens toch, zij het in een ander tempo, gesloopt zou worden door de openlegging van het eiland voor het moderne verkeer, telegraaf, telefoon, radio en bioscoop!!

De oprukkende Westerse wereld zal de tempels en de traditionele levensvormen vernietigen. De zending wil Christus en de kerk brengen: ‘de God der openbaring, der tweespalt, der verantwoording, der keuze’ – en dat brengt een andere cultuur. Maar als geen ander weet Miskotte hoe machtig de wereld juist in haar moderne Westerse gedaante is. Ook die wereld bidt niet.

Jan Jacob Slauerhoff was een generatiegenoot van Miskotte (hij was vier jaar jonger) en was ook van protestantse huize. In meer dan een opzicht was hij een man van de wereld. Zijn werk als scheepsarts op de grote vaart bracht hem door heel de wereld. Hij was een rebel en een romanticus, geen religieus schrijver. Des te opmerkelijker dat gebed en religie op betekenisvolle plaatsen opduiken in zijn werk. Het openingsverhaal van de bundel Schuim en Asch opent zelfs met een gebed – ‘O Allah! …’ – en eindigt met een bedevaart naar Mekka (nota bene de gelofte uit het eerste gebed). Het verhaal ‘Het eind van het lied’ is een zoektocht naar een klooster. Het gaat om een verloren geliefde, maar dat die zich nu juist in een klooster heeft teruggetrokken is niet willekeurig. Juist de romantiek, het lijden aan de wereld en het onvervulbare verlangen brengen Slauerhoff in de buurt van religie en zelfs het gebed.

In de roman Het leven op aarde komen we in het werelddeel dat Miskotte bezocht. De held van het boek, de Ierse zeeman en marconist Cameron, vaart ook in de Oost. Moe van het varen en moe van de wereld gaat hij op zoek naar een plaats om waarachtig te leven. Het weerbarstige, harde, eerlijke leven, het leven ook dat niet is aangeraakt door wat voor Westerse beschaving doorgaat. Die moderne cultuur met haar rusteloze, doelgerichte vooruitgang wil hij achter zich laten. Gewoon te leven, ergens in de oneindige binnenlanden van China, zonder hoger nut of idee, dat is zijn verlangen. Daar gaat zijn laatste reis heen. Hij is niet religieus. Alles heeft hij gezien, alles bleek een illusie. Tegelijkertijd is zijn zoektocht een bedevaart. Alles voor die ene plek, die ene bestemming. Het is een heilig moeten, al bidt hij niet, alleen met zijn voeten.

De paradox is dat China voor hem alleen toegankelijk is als lid van een Westerse expeditie, met moderne techniek, de zogenaamde vruchten van de vooruitgang: een wapentransport. De regent van Tsjong King wil de superieure Westerse wapens. Maar het volk vreest ontwrichting van de sociale, geestelijke en kosmische orde. De ordentelijke kunst van de oorlogvoering wordt verstoord. Bovendien: het zal ten koste gaan van de tempel, de offers en de gebeden. De godsdienstige klanken van de hoornen en gongs, trommels en trompetten zullen niet meer imponeren – het valt in het niet bij het oorverdovende geluid van kanonnen en granaten.

Cameron wordt inzet van een culturele en religieuze strijd. Hij heeft zijn plaats in het moderne Westen verlaten voor het oude Oosten, maar hij wordt daar niet toegelaten. Het gewone leven dat hij zoekt sluit hem buiten. Hij is er als westerling gekomen en kan er vooralsnog alleen blijven vanwege de Westerse techniek. Als de lokale regent namelijk ontdekt dat hij marconist was, vraagt hij hem een radio-ontvanger te bouwen. Een toestel om de stemmen van ver, van geesten op te vangen, dat wil hij hebben.

Zolang hij werkt aan de radio, mag Cameron blijven. Falen zal hem onherroepelijk het leven kosten. Hij kan zijn verlangen naar het Oosten dus alleen levend houden met de Westerse techniek, die nota bene het Oosten binnen het bereik van die vermaledijde, bedreigende, want expansieve Westerse wereld brengt. Als Cameron op zijn omzwervingen door de stad en de omgeving, op zoek naar het benodigde materiaal voor de radio ook nog olie vindt, doemt onvermijdelijk het beeld van boortorens en raffinaderijen op. Hij bevindt zich op een noodlottig kruispunt van tegengestelde bewegingen: de verwestersing en de vooruitgang met wetenschap en techniek die hij belichaamt en praktiseert, en de religieuze, traditionele levensvorm die zich wil voortzetten en waarbij hij zich wil aansluiten.

Hij weet de ontvanger te voltooien. De benodigde lampen waar hij lang vergeefs naar zocht, ontvreemdt hij uiteindelijk uit een tempel, waar het als offergeschenk was gebracht en onbegrepen ter verfraaiing om een godsbeeld was gehangen. De tempel biedt uitkomst, maar die redding vereist heiligschennis, tempelroof, een brutale, Westerse, koloniale daad. Uiteindelijk gaat de stad te gronde. Door toedoen van Cameron, die aanvankelijk niets liever wilde dan enkel bestaan in die stad, daar in alle eenvoud zijn dagen slijten. Maar tijdens zijn verblijf was hem een bergtop opgevallen, die allang het nieuwe richtpunt van zijn verlangen was geworden. Hij kan er urenlang naar kijken, als was hij in gebed.

Een geheimzinnige monnik brengt hem daar uiteindelijk heen. Daar ontvangt hij dieper inzicht in het leven op aarde. De monnik toont hem de kloosters, overal verspreid in het laagland, als vestingwerken. Daar houden duizenden monniken, gewapend met gebeden, hymnen en oefeningen de wacht, aan de rand van de wereld. Met dat niet aflatende biddende verdedigingswerk houden zij de demonen uit de onderwereld in bedwang. Hoger, in de bergen bidden heremieten korte, ijle gebeden en zij verzorgen ook de ‘telegraafdienst der gedachtenoverbrenging’ (een soort telepathische communicatie tussen monniken).

De direct zichtbare wereld is de ware niet. Dat geldt algemeen, maar treft vooral de moderne Westerse beschaving met haar pretentie de waarheid van de wereld – en ach, waarom niet de hele wereld zelf – in pacht te hebben. Die arrogante, totalitaire, expansieve moderniteit met haar techniek, haar geestdodende beheersing van de natuur, haar rusteloze mobiliteit en haar brutale handel miskent die andere werkelijkheid, de oneindige geestelijke dimensie. Er is een voortdurende geestelijke strijd. Er is een goddelijke telegraafdienst, met oneindig veel wezenlijker zendingen dan het Westerse radioverkeer. Dat is de waarheid van de wereld. Maar uiteraard: dat ware leven is onbereikbaar voor aardse stervelingen bij Slauerhoff, het verlangen ernaar onvervulbaar. Het gebed is een realiteit, een gevecht om het leven op aarde – maar achter de gesloten deuren van kloosters en kluizenenaarscellen. Het leven hangt eraan. Maar je kunt er niets aan doen. Daar doet zijn romantische zwaarmoedigheid opeens calvinistisch aan. Zo is het bestemd, en zo zal het zijn. De uitverkorenen leven het ware leven en bidden. Cameron wordt teruggeworpen, tot wat hij is. Een biddeloze. Een man van de wereld.

Coen Constandse

N.a.v. J. Slauerhoff, Het leven op aarde (1934) en Schuim en Asch (1930).

Voor Miskottes reis naar Indonesië, zie de bundel Een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten, (De Prom: Baarn 1994), pp.230-244, voor het citaat: p.237.