Tussen al het andere in – Geuren

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Geuren

Ronald Blythe, die nogal eens voorkomt in deze rubriek, publiceerde goed 35 jaar geleden Akenfield, het klassieke portret van een dorp in Suffolk, in werkelijkheid een combinatie van twee dorpen. Onlangs verscheen Return to Akenfield van Craig Taylor. Taylor wilde wel eens weten wat er in 35 jaar was veranderd. Er was veel veranderd; de landbouw was sterk teruggelopen en er waren veel mensen uit de stad gekomen. Er waren negatieve en positieve veranderingen. Tot de positieve behoorden dat het leven comfortabeler was geworden en het landschap mooier dan ooit.

Taylor interviewde dorpelingen, maar ook Ronald Blythe, die het dorp en de streek op zijn duimpje kent. Blythe heeft veel meer geschreven dan Akenfield en hij schrijft nog steeds en houdt lezingen over de door hem geliefde schilders, schrijvers en dichters. Tot de dichters behoort George Herbert. In Church Times heeft Blythe een vaste rubriek, ‘Word from Wormingford’ met een grote variatie aan onderwerpen. Laatst schreef hij over een boek dat hij had gekregen van Jenny Jones, Led by the Nose:A garden of smells. In zijn stukje, dat mij inspireerde tot mijn stukje, blijft hij niet bij de geuren in de tuin maar komt hij ook terecht bij de welriekende geuren in de bijbel. Van acaciahout moest Mozes een reukaltaar laten maken en daarop moest Aäron elke morgen welriekend reukwerk in rook doen opgaan. In Exodus 30 worden aanwijzingen gegeven voor het bereiden en de samenstelling van de heilige zalfolie en ander heilig reukwerk. Blythe merkt op dat het lang heeft geduurd aleer bij de altaren van de christenen de welriekende geuren opgesnoven konden worden. De kerken die hij dient als reader mijden de wierook, zoals dat het geval is bij een groot deel van de kerken uit de Reformatie. De ‘Tractarians’ in de negentiende eeuw smokkelden de wierook de anglicaanse kerk binnen; zij waren er bijzonder op gesteld. Blythe vermoedt dat dit komt omdat Exodus stelt dat de wierook er alleen is voor de ‘geheiligde plaatsen’. Barbara Pym kwam in kerken met wierook. Aan de geur kon zij opmaken welke kwaliteit wierook werd gebruikt.

Wanneer de magiërs uit het Oosten bij de nieuwgeboren koning der Joden zijn gekomen, ontsluiten zij hun kostbaarheden en bieden het kind geschenken aan: goud, wierook en mirre (Mt 2,11). Bij de kleine Jezus hangen de welriekende geuren. Later, zo vertelt Matteüs, wanneer het kruis en de dood dreigend nabij zijn gekomen, is er weer de mirre, nu uit een albasten kruik. Een vrouw in Betanië giet zomaar die kostbare mirre over het hoofd van de Heer. Verkwisting, wordt er gezegd en de armen worden erbij gehaald. Het geld dat de mirre kostte, had aan de armen gegeven kunnen worden. Maar Jezus zegt dat toen de vrouw de mirre over zijn lichaam uitgoot, zij dat heeft gedaan om zijn begrafenis voor te bereiden. (Mt. 26, 6vv). De evangelist Johannes vertelt ook het verhaal van de zalving in Betanië. Volgens hem zalfde Maria, de zuster van Lazarus en Marta, de voeten van Jezus met een pond echte, kostbare nardusmirre en droogde zij zijn voeten af met haar haren (Joh. 12, 1vv). In zijn evangelie komt een man, Nikodemus, naar Jezus als deze is gestorven en begraven zal worden. Hij komt niet met lege handen. ‘Hij bracht een mengsel mee van mirre en aloë, ongeveer honderd pond’. Hij en Jozef van Arimathea wikkelden het lichaam van Jezus in windsels met de specerijen (Joh. 19, 39v).

Bij Marcus kopen de twee Maria’s en Salomé specerijen, geurige kruiden. Zij doen dat op de opstandingmorgen, als de sabbat voorbij is, maar zij weten nog niet dat het de dag van de opstanding van de Heer is. Zij zijn gekomen om Hem te zalven en de geur van de dood enigszins te verdrijven (Mc 16,1).

Nadat bij Lucas de vrouwen die met Jezus uit Galilea waren meegekomen het graf aanschouwden en zagen hoe zijn lichaam werd neergelegd, is er een beweging en wordt er een handeling voltrokken. De vrouwen keren terug en zij bereiden geurige kruiden en mirre. Op de zevende dag, de sabbat, houden zij rust overeenkomstig het gebod. Op de eerste dag van de week, ’s morgens heel vroeg, gaan zij naar het graf en zij dragen de ‘geurige olie’ (vertaling NBV) die zij bereid hadden, ‘specerijen’(NBG), ‘geurige kruiden’(Naardense Bijbel). De tocht van de vrouwen in het ochtendgloren met wat zij hadden bereid blijkt een tocht naar een leeg graf te zijn. Er is nog wel de steen die het graf afsloot, maar het is een afgewentelde steen geworden. Het graf is leeg en het lichaam van de Heer Jezus vinden zij niet. En de levende kan niet onder de doden gevonden worden. Wat hebben de vrouwen met de ‘geurige kruiden’ gedaan? Ik denk dat zij die in het graf of bij het graf hebben laten staan. Er was daar een welriekende geur, de geur van het leven, de geur van Pasen, want zegevierend was Jezus opgestaan. Dat zegevierende komt goed uit in het lied ‘See the conqueror’, door Willem Barnard vertaald, met de laatste drie strofen over Pasen, in samenhang met de Hemelvaart en het Pinksterfeest:

Wie is hij zo zegevierend,
wie is deze grote held?
Een messias triomferend,
Jezus, hij behield het veld.
Aan het kruis heeft hij geleden
en hij sloeg de overmacht.
Uit het graf is hij verrezen
als de zon rijst uit de nacht

Ere zij aan God de Vader,
Ere zij aan God de Zoon,
die gestorven en begraven
opstond en verrees ten troon,
die ten hemel is verheven,
die de Geest als regen geeft.
God in eeuwigheid geprezen
die ons zo gezegend heeft.

Zijn gebed zal zegevieren,
zijn gebod zal vrede zijn,
zijn regering goedertieren
zal met ons beneden zijn,
tot hijzelf zal wederkomen
in het grote eindgericht,
als de wolk wordt weggenomen
en wij zien van licht tot licht.

Michael Bource