Tussen al het andere in – Een Deense dominee met studieverlof

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Een Deense dominee met studieverlof

Op 16 augustus kwam het dagblad Trouw met een bericht over Deense dominees. De kop van het bericht luidde: Dominees Denemarken willen van de duivel af. Als je dat leest zou je kunnen denken: Dat willen toch niet alleen Deense dominees? Als het goed is, willen dat alle dominees, en niet alleen dominees, maar alle gelovigen. Maar er is wat anders aan de hand. Een predikant ging in zijn studieverlof op zoek naar nieuwe bewoordingen. ‘Ik probeer formuleringen te vinden, waarvoor ik kan instaan als modern mens’. Een modern mens moet natuurlijk andere formuleringen hebben dan de mens van twintig of dertig jaar geleden, zo wordt gedacht. ‘Ik kan niets met een duivel die rondspringt met hoorntjes op zijn hoofd.’ Ik kan me niet voorstellen dat er predikanten zijn die wel iets kunnen met die rondspringende duivel met hoorntjes op zijn hoofd. Je hoeft er ook niets mee te kunnen. De predikant meende dat het beeld van de duivel als kwade macht, met een eigen wil, achterhaald is. Als resultaat van zijn studieverlof stelde hij voor om niet meer te spreken over de duivel maar in plaats daarvan over ‘angst’, ‘kwelling’ en ‘het kwaad’. Met zijn studieverlof en zijn voorstel tot afschaffing van de duivel haalde hij zowaar de krant. Dan is een dergelijk studieverlof niet voor niets geweest.

Volgens mij zou er een heel andere besteding van zijn studieverlof mogelijk zijn geweest. Nagegaan had kunnen worden waar en hoe in de bijbel de duivel voorkomt, wat hij uitspookt en wat de vele aanduidingen voor de duivel of satan betekenen: de boze, aanklager, brullende leeuw, mensenmoordenaar, vorst van het rijk van de duisternis, overste van deze wereld, god van deze eeuw (ook onze moderne eeuw), enz. Als men dan nog tijd over heeft, zou men in zijn studieverlof kunnen lezen wat Karl Barth over de duivel en zijn trawanten heeft geschreven, nadat hij eerst uitvoerig had gesproken over de engelen, de goede, gedienstige geesten (Kirchliche Dogmatik III/3, 426-623). We kunnen volgens Barth niet in de duivel en de demonen geloven, zoals we, wanneer we in God geloven, ook in de engelen mogen geloven. Barth noemt twee fundamentele vergissingen die vermeden moeten worden: als je de duivel en zijn handlangers negeert, zullen ze ons bedriegen en ons hun macht verbergen: als men ze daarentegen verabsoluteert en hen vreest ‘als echte ware machten’, dan zullen ze ons bedriegen en hun karakter als leugen verheimelijken.

De predikant had in zijn studieverlof ook nog eens de grote Deen Kierkegaard kunnen raadplegen. Niet dat Kierkegaard heel veel over de duivel en de demonen heeft geschreven en zeker is hij er niet mee in de krant gekomen. Hem was de beschrijving van de demonen door de kerkvaders opgevallen en zijn uitspraak daarover is veel ‘moderner’ dan die van de Deense dominee in zijn studieverlof: ‘De beschrijving van de demonen door de oude kerkvaders past wonderwel op de huidige politici: ze zweefden nl. in de lucht (waren te “winderig” om vaste voet op aarde te hebben), ze leefden van offergeur en wierook, waren uiterst beweeglijk en konden zich in een ogenblik over de hele wereld verplaatsen’. Kierkegaard zou de opmerkingen van de Deense dominee over de duivel banaal hebben gevonden. Voor hem was het diabolische een geheimenis, een donker mysterie, een mysterie van de goddeloosheid, het goddelijke is daarentegen een geheimenis vol licht. ‘Het goddelijke en het diabolische zijn de enige echte mysteries, maar het mysterie van God is geopenbaard in Christus – terwijl het mysterie van de duivel (mysterium impietatis) pas zichtbaar zal worden in een corresponderende manifestatie: de antichrist.’

Een andere Deen, Kaj Munk, onderkende het duivelse van het nazisme. De confrontatie met dat duivelse heeft hij niet overleefd. Voor hem was Hitler de verpersoonlijking van de duivel. In een preek liet hij de duivel als diabolos zien, als een verdraaier, een verdraaier van Bijbelteksten.

Buiten het studieverlof om had de Deense, de krant halende dominee kunnen lezen of herlezen wat grote schrijvers over de duivel en het duivelse hebben geschreven, bijvoorbeeld Dostojewski in Demonen of in ‘De legende van de grootinquisiteur’ uit De gebroeders Karamazov; daar wordt een kerk getekend die bezweken is voor de duivelse verzoekingen die Jezus in de woestijn had weerstaan.

Een andere schrijver die de loochening van de duivel onnozel zou gevonden hebben, is Franz Kafka. In een aforisme schreef hij: ‘Laat je door de duivel niet wijsmaken dat je geheimen voor hem zou kunnen hebben’. En een andere: ‘Men kan de duivel niet in termijnen betalen – en probeert het onophoudelijk’. En een derde: ‘Er kan een kennis bestaan van het duivelse, maar geen geloof eraan, want meer duivelachtigs dan er is bestaat niet’.

Als je in gesprek blijft met de ‘vorigen’ hoor je veel interessantere dingen dan wat je hoort van een moderne Deense dominee in zijn studieverlof.

Michael Bource