Tussen al het andere in – Doctor Kees Fens

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Doctor Kees Fens

Al verscheidene literaire prijzen heeft Kees Fens in de wacht gesleept, zelfs de P. C. Hooftprijs (1990), maar aan het begin van het jaar, op 8 januari, werd hem door de Universiteit van Amsterdam ook het eredoctoraat in de letteren verleend wegens zijn literaire kritieken en zijn grote invloed op de Nederlandse letteren. De promotiecommissie roemde zijn wekelijkse stukken in de Volkskrant ‘als een oase van eruditie en welbespraaktheid’. Bovendien vond ter gelegenheid van het eredoctoraat een tweedaags congres plaats onder de titel: De (on)feilbare kritiek, met een groot aantal lezingen en een forumdiscussie. Onder degenen die een inleiding hielden was Marita Mathijsen die sprak over De leeuw van Holland: Conrad Busken Huet, een van de grote voorbeelden van Fens. En dan kwam er een boek van hem uit met maandagstukken uit de Volkskrant. Het boek heet Dat oude Europa. Op de achterflap staat dat het ‘een staalkaart (verschaft) van Fens’ uiteenlopende interesses: de Nederlandse literatuurgeschiedenis van de Middeleeuwen tot heden; het Engelse literaire en culturele leven met zijn veelheid aan excentrieke figuren; de toppen van de Klassieke en Europese letteren; verschillende genres, zoals de (auto)biografie, de filosofische verhandeling en vooral de poëzie, die Fens als geen ander tot haar recht kan laten komen’. Dat is geen woord te veel gezegd. Ik zou er alleen nog uitdrukkelijk de theologie als apart genre aan willen toevoegen. In zijn essays komen we veel theologen tegen, zeker theologen die kunnen schrijven. Maar wat moet je ook met die anderen? Het volgende komt zelfs bij hem voor: Hij ziet iets en het iets dat hij ziet doet hem denken aan een theoloog. Dat is het geval in het eerste stuk met de pakkende titel ‘Het schervenpakket dat Europa heet’. Hij is op weg naar een congres en dan schrijft hij: ‘Als ik “Rijsel (Lille)”zie staan, denk ik altijd aan de zeer grote dertiende-eeuwse schrijver en theoloog Alan van Rijsel, Alain de Lille, Alanus ab Insulis’. Zo’n zinnetje vergroot mijn minderwaardigheidscomplex. Ik wist niet dat Alan een zeer grote schrijver en theoloog was. Fens zal zoiets niet zonder reden zeggen. Hij zal hem grondig hebben bestudeerd. En dat in het Latijn, want Alan schreef alleen Latijn. Ik heb geen woord van die grote man gelezen en het ziet er niet naar uit dat het ervan zal komen. Ik verneem dat Huizinga ‘een zeer geleerd artikel’ over hem en zijn werk heeft geschreven en dat Van Duinkerken hem een van de grootste schrijvers van de Europese literatuur achtte en tussen haakjes staat er: ‘literatuur en theologie hoeven niet gescheiden te zijn’. Het is me allemaal ontgaan.

Bij Fens wemelt het van de theologen.: Athanasius, de ‘trinitariër zonder weerga’, Antonius en natuurlijk Augustinus. Het stuk over Augustinus begint aldus: ‘Hij was een charmante man. “Onbeschrijflijk beminnelijk” is hij genoemd’. Een bladzijde verder; ‘Wie over hem schrijft, lijkt zijn sympathie enigszins te moeten verhullen. Alsof dat mogelijk is’. Dan noemt hij ook de namen van hen die klassieke werken over Augustinus hebben geschreven: Henri Marou, O. Noordmans. F. van der Meer, Christine Mohrman en Peter Brown.

In een interview zei Fens eens dat hij las om te kunnen schrijven. Hij leest literatuur en wat hij schrijft wordt vaak ook weer literatuur. Hij reist daarbij door de eeuwen en de landen. Een hem dierbaar land is Engeland. In het pas verschenen boek komen we Oscar Wilde tegen en ook twee predikanten met hun dagboek. Het door hem genoemde dagboek van James Woodforde had ik gelezen, en dat was voor me een hele opluchting. Ik kocht jaren geleden een beknopte uitgave tijdens een vakantie in Engeland toen het steeds maar regende en met Woodforde vermaakte ik mij kostelijk. Zo begint Fens zijn stuk: ‘Op 1 januari 1803 stierf de Engelse dominee James Woodforde in de pastorie van Weston Longville, niet ver van Norwich. Ik vermoed dat hij nog één keer zijn lippen heeft afgelikt, nog even vluchtig over zijn maag gestreken – toen ging zijn ziel naar het gastmaal van het eeuwig leven…’ Woodforde schreef inderdaad graag en veel over eten. Hij had een volmaakt onproblematisch leven, waarin niets gebeurde. Veel heeft Fens geschreven over Engelse literatuur en Engelse schrijvers uit vele eeuwen. Op verzoek van Vrij Nederland noemde hij eens als zijn favoriete personage George Herbert (1593-1633).

Ik keer nog even terug naar het eerste stuk in het boek. Hij heeft geen hoge verwachtingen van Europa, haar spiritualiteit en haar cultuur. ‘De Europese cultuur is op zijn best een mozaïek van resten en andere onbegrepen delen. En innerlijk zijn we ook een verzameling scherven. “Europa”- het woord verdraagt geen grootspraak, zeker niet in een cultuur die elke continuïteit afstraft of onmogelijk maakt…Europa werd het wasmiddel voor een schone toekomst’. Al jaren maakt Fens zich ongerust over de vergeetachtigheid van onze cultuur. We leven in een cultuur zonder geheugen. In een interview met Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer van 15 februari 1995 zei hij: ‘Het is typerend voor onze cultuur dat we niets meer hernemen. We doen iets, maken het af en beginnen aan het volgende. De mediacultuur bepaalt in feite de cultuur, de mediacultuur is momenteel en vervolgt zichzelf nooit’. Het is een cultuur die alleen maar het nu kent en het nu niet meer betrekt op het verleden.

Kerkvaders en Gregorius de Grote en Johannes van het Kruis, maar ook Carmiggelt en Nescio (‘de enige literaire heilige van ons land’). Hij kan ook meeslepend schrijven over ‘gewone dingen’, bijvoorbeeld over straten. Er is een prachtig stuk over de Kinkerstraat. In mijn studententijd woonde ik er. Toen ik Fens las over de Kinkerstraat, dacht ik: we zijn zo bij Plotske. Boven de winkel van Plotske woonde ik. En ja hoor, daar kwam Plotske en ik zag weer de meisjes van Plotske die daar werkten en van wie ik, indien nodig, gratis de telefoon mocht gebruiken.

Volgens Fens heeft Nederland het beroemdste boek over de spelende mens voortgebracht, Homo Ludens van Huizinga. Maar we kunnen niet meer spelen in Nederland. Overal ontbreekt het spelelement. Maar – zo besloot hij zijn interview in 1995 – ‘het heeft ook een voordeel om in Nederland te wonen. Je komt graag in het buitenland en je kunt daar vaak jaloers worden. En jaloezie is een zeer stimulerende eigenschap’.

Michael Bource