De grondslag voor politiek

logoIdW

DE GRONDSLAG VOOR POLITIEK

Over de noodzaak opnieuw de tekenen van de tijden te leren lezen

1.

Onlangs schreef ik door omstandigheden een preek die pas voor over vijf maanden is bedoeld. Of liever: ik schreef een ‘proeve van een preek’ voor het katholieke preektijdschrift Kerugma dat verkondigers geen kant en klare producten wil aanleveren, maar materiaal wil bieden om tot een eigen preek te komen. Het ging om een preek voor de achtste zondag door het jaar, die volgend jaar valt op 2 maart. Ik werd door deze merkwaardige manier om mijn tijd vooruit te zijn, weer eens stevig geconfronteerd met de uitspraak van Jezus in de Bergrede dat je niet God kunt dienen en de mammon. En hij vervolgt:‘Kijk naar de vogels van de hemel: ze zaaien niet en maaien niet en oogsten niet, je hemelse Vader voedt ze. […] Leer van de lelies op het veld hoe ze groeien. Ze werken niet, ze spinnen niet, maar Ik zeg jullie: zelfs Salomo met al zijn pracht en praal ging niet gekleed als een van hen’ (Mt. 6:24, 26 en 29). Er werd bij mij iets gewekt dat zich niet meer liet tegenhouden. Ik schreef de kritiek uit die ik de afgelopen jaren op de gebruikelijke linkse politiek heb opgebouwd.

Deze kritiek hangt samen met het voortdurend benadrukken van schaarste en gebrek door links. De gedachte is dat op sommige plaatsen en bij sommige mensen te weinig geld en goed aanwezig is om een waardevol leven te leiden en dat daarom een deel van de rijkdom die bij anderen zit naar hen toe moet, teneinde hun nood te lenigen. Nu zal de Jezus van de Bergrede denk ik de laatste zijn om te ontkennen dat geld en goed rechtvaardig verdeeld moeten worden en dat dit nogal te wensen overlaat in de wereld die wij aantreffen. Hij begint echter radicaal aan de andere kant. Hij benadrukt wat mensen hebben en steeds opnieuw en ondanks alles krijgen, van elkaar, van de aarde en zo van God die hun dit alles gunt. Hiermee wordt de armoede van de arme geen gebrek dat goedgemaakt moet worden, maar een oordeel over degenen die haar of hem in deze positie gebracht hebben en houden.

Het gaat er niet om de arme de menselijke waardigheid terug te geven door haar of hem te laten delen in de rijkdom. Zij of hij legt veeleer de vraag op tafel of anderen hun waardigheid niet verloren hebben! Het gaat erom dat ieder zich weer het beeld van God toont dat zij of hij is.

2.

Zeker, ik ken ze, de analyses en de kritieken. Ik ken ons zelf opgelegde verbod op naïviteit. Het is niet onze goede wil die de wereld tot plaats kan maken waar mensen elkaar tot hun recht brengen, het gaat om macht: misschien zijn we daar wel iets te veel van doordrongen geraakt. Ik mis het zeer dat niemand meer lijkt te roepen dat sommige zaken echt geen bestand zullen hebben, omdat dit voor ieder van ons het volle leven aantast met het oog waarop wij zijn gemaakt. Wie komt op voor het recht van mensen om te bestaan, ook al verafschuwen we hartgrondig en met reden waar zij voor staan? Waar blijven degenen die collectief terugroepen: ‘Wij trekken geen grens, een pedofiel is ook een mens!’ Niet omdat veroordeelden voor seksueel misbruik van kinderen eigenlijk geen misdadigers zouden zijn, maar omdat we geloven dat iemand nooit geheel en al kan ophouden beeld Gods te zijn. – En zelfs dan nog, zo schrijft de Engelse katholieke tekenares en schrijfster Caryll Houselander (1901-1954) in 1955, in haar autobiografie. Want dan ‘is het Christus… die in hen gestorven is; zij zijn zijn graven en Christus in het graf is potentieel de verrezen Christus’. Iedereen is een mogelijke bron van het hoogste goed.

Hoe anders behandelen wij elkaar – en onszelf. Hoevelen voelen zich in de huidige samenleving niet waardeloos en betekenisloos, omdat niemand erkent wat zij te geven hebben en in feite geven? Mensen voelen zich op verbijsterende schaal tekort schieten, waardeloos, te duur: we eisen elkaar op in plaats van elkaars giften in ontvangst te nemen met dank en respect. En van de weeromstuit lijden we onder het feit dat niemand ons waardeert om wat we zijn en proberen we de waarde te bewijzen van wat we doen. Iedereen blijkt een probleem te zijn geworden voor de samenleving: de jongeren en de ouderen, de studenten en de schoolverlaters, de vrouwen die werken en de vrouwen die thuis blijven, degenen die ongezond leven omdat ze ziek worden en degenen die gezond leven omdat ze oud worden. Waarom constateren we niet dat dit dan blijkbaar onze samenleving niet is. Waarom blijven we zoeken naar oplossingen van deze vermeende problemen, in plaats van de vraag te stellen wat dan de echte problemen zijn. Want als iedereen een obstakel is voor wat wordt voorgespiegeld als een goede samenleving, voor wie is die samenleving dan nog?

3.

In de jaren twintig van de vorige eeuw werd de journaliste en linkse activiste Dorothy Day (1897-1980) katholiek. Ze ontmoette Peter Maurin (1877-1949) en samen startten zij in 1933 de Catholic Worker. Deze beweging was genoemd naar de krant die ze uitgaf en waarin via een radicale interpretatie van de traditie van de katholieke sociale leer de actuele misstanden werden blootgelegd en verantwoordelijkheid werd genomen voor de oplossing ervan. In de Houses of Hospitality, waarmee de beweging tijdens de crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw begon, kregen mensen die daar niet zelf voor konden zorgen brood en koffie, een bad en zo mogelijk een bed. De Catholic Worker meende dat de overheid burgers niet mocht dwingen in militaire dienst te gaan en niet kon beoordelen of een organisatie vanwege haar inzet recht had op belastingvrijstelling. Hulp aan de armen was geen taak van de overheid, zo vonden Day en Maurin, maar van ieder van ons. Zij zetten zich in voor een samenleving waar het gemakkelijker zou zijn om goed te zijn en geloofden dat alleen vrijwillige armoede en geweldloosheid de situatie echt konden veranderen. Dat vroeg op een lange adem, maar die hadden ze: de beweging bestaat nog altijd en heeft in ons land een vestiging in de Amsterdamse Bijlmer.

Ik denk tegenwoordig steeds vaker dat Maurin en Day gelijk hadden. De verzorgingsstaat was erop gericht mensen niet langer afhankelijk te doen zijn van elkaars welwillendheid en goedheid. In plaats daarvan moesten professionaliteit en efficiënte organisatie ervoor zorgen dat mensen als vanzelf gelukkig en vrij zouden worden. Maar de dichter T.S. Eliot legde de vinger op de zere plek toen hij in 1934 over degenen die in een dergelijke samenleving geloven, dichtte: They constantly try to escape | From the darkness outside and within | By dreaming of systems so perfect that no one will need to be good. En hij voorspelde direct aansluitend: But the man that is shall shadow | The man that pretends to be. Demonen die non-existent verklaard worden in plaats van te worden verslagen, steken onvermijdelijk opnieuw de kop op.

4.

Maar wij proberen zelfs niet meer de duivel met Beëlzebul uit te drijven! Juist links doet net alsof er niets uit te drijven valt en de samenleving simpelweg terug op het oude spoor moet worden gezet. Het spreekt mensen niet aan op hun verlangen en hoop, maar op hun realisme. Het is wat mij betreft de hoogste tijd om weer te gaan zien dat zich nieuwe verhoudingen aandienen. De tekenen die daarop wijzen moeten we weer leren lezen: ‘Als het avond geworden is, zeggen jullie: Mooi weer, want de hemel is rood; en ’s morgens: Vandaag storm, want de hemel is donkerrood. Huichelaars, de aanblik van de hemel weten jullie wel te onderscheiden, maar de tekenen van de tijden niet!’ (Mt. 16,2-3).

Ik ben betrokken bij onderzoek naar de lotgevallen van Eritresche vluchtelingen. Ze worden gekidnapt, afgeperst, verhandeld en gemarteld. Als ze dat allemaal weten te overleven, worden zij als vuil behandeld. Ze worden niet gezien, hun verhalen niet serieus genomen en zij hebben de pech dat hun lijden zo afschuwelijk is, dat iedereen die ervan hoort het het liefst zo snel mogelijk wil vergeten. Ze vallen tussen alle categorieën in en als ze worden gered, dan is het door een combinatie van hun onbegrijpelijke overlevingsdrang en de compassie van degenen die zij tegenkomen en die zich niet houden aan wat er van hen verwacht mag worden, maar zich verantwoordelijk weten voor wat er verder met hen gebeurt. Zo ontstaan aanzetten voor maatschappelijke verbinding die zo radicaal anders zijn dan wat wij ons daarvan meestal voorstellen, dat we ze niet opmerken. Ik ben ervan overtuigd dat hier gebeurt waar Day en Maurin op uit waren: hier wordt gebouwd aan een nieuwe beschaving within the shell of the old. Was niet ooit de inzet van linkse politiek het vooruit helpen van deze nieuwe beschaving?

Daarop is links het zicht op verloren en dat betekent wat mij betreft allereerst dat we opnieuw moeten leren de tekenen van de tijden te onderscheiden. Ik mediteer tegenwoordig regelmatig voor een ikoon, gemaakt door de Amerikaanse franciscaan Robert Lentz, getiteld Christ of Maryknoll. Het stelt een gewonde Christus voor achter prikkeldraad, maar het is een kwestie van interpretatie of hij of wij gevangen worden gehouden. Hoe dan ook, zijn blik is onze bevrijding. Hoe maken we daar opnieuw politiek van? Dit is voor mij de vraag.

Erik Borgman

Prof. Dr. E. Borgman is hoogleraar Systematische Theologie aan de Universiteit Tilburg