Leraar Mattheüs, leerling Augustinus

logo-idW-oud

LERAAR MATTHEÜS, LEERLING AUGUSTINUS

Dankzij het jarenlange werk van een vertaalteam van het Augustijns Instituut in Eindhoven – bestaande uit een theoloog, een classicus en een neerlandica – is een vierde bundel op rij met preken van Augustinus verschenen. Dit keer alle preken over Mattheüs.

Van de 600 preken van Augustinus die we kennen, zijn er 60 gewijd aan Mattheüs. Dat is veel. Het is dus ook een dik boek geworden. Maar het is bovenal een mooi boek geworden, waarin Augustinus op een krachtige, frisse, humorvolle wijze aan het woord is, met beroemde teksten als preek 80 ‘Wij zijn de tijden’ en preek 91, waar Augustinus ten aanzien van de Joden zegt: ‘God is geduldig en Hij nodigt hen iedere dag uit tot het geloof.’ En gelukkig treffen we ook hier die typerende menselijke trekjes aan die een kijkje geven in de atmosfeer die er in de basilica van Hippo moet hebben gehangen. Als zeventigjarige zegt Augustinus bijvoorbeeld, in de laatste preek van deze bundel: ‘Luister dus aandachtig naar een kort woordje van mij, hoewel ik doodop ben en nauwelijks in staat om te spreken.’ En in preek 68 verontschuldigt hij zich voor het feit dat hij vandaag dezelfde lezing als de dag ervoor heeft laten lezen. Maar ja, het was toen zo druk en zo vol in de kerk, dat hij er niet goed bovenuit kwam, dus vandaag hetzelfde nog maar eens. En ook hier heet het als zo vaak: mijn stem is zwak…

Voor Augustinus vormden Mattheüs en Johannes de belangrijkste evangeliën. Zij omsloten als vaders hun twee zonen, Marcus en Lucas. Tellen de zonen samen 33 preken, Johannes telt er 43, en daarnaast is er het grote theologische commentaar op hem waarin deze ‘adelaar’ woord voor woord gevolgd wordt. Mattheüs echter spant de kroon: 60 preken en daarnaast nog meerdere boeken waarin hij centraal staat, waaronder een commentaar op de bergrede. Deze liefde voor Mattheüs wordt door de vertalers onder meer gezocht in het beeld dat deze evangelist van Jezus schetst als leraar die het volk onderricht met praktische regels. Augustinus moet daarin zijn eigen aanpak hebben herkend.

Ook Chrysostomus was een leraar. Maar groot is Augustinus daarin, dat hij de gave had om niet alleen leraar maar ook leerling te zijn – zoals hij zegt in een preek (262): ‘Luister naar mij; of liever: luister met mij, want ik spreek nu wel en u luistert, maar dat wil niet zeggen dat ik niet samen met u luister. In deze school zijn we allemaal elkaars medeleerlingen, en de hemel is de leerstoel van onze Meester.’ Wat dit betekent zien we fraai aan preek 52.

Maar eerst even dit: hoe komen we aan die rare nummers achter Augustinus’ preken? Die hebben we te danken aan de Mauristen, de Benedictijnen uit St. Maur, die in 1683 alle destijds 363 bekende ‘preken voor het volk’ in één band uitbrachten en ze hebben genummerd. De eerste klasse daarvan behelst de preken over de Schrift, en telt de nummers 1-183. Mattheüs beslaat daarvan 51-94, en is geordend naar schriftpassage. Maar nu valt op: hoe passen 60 preken in 51-94? De zeventien preken over Mattheüs die later boven water zijn gekomen, zijn door middel van een lettersysteem tussengevoegd, zodat we achter elkaar bijvoorbeeld de preken 77, 77A, 77B, 77C, 78 vinden. Nu preek 52.

Waar wellicht binnen het gilde van strenge calvinisten gevreesd wordt dat Augustinus met zijn praktische gerichtheid meer ‘leven’ dan ‘leer’ preekt, biedt deze preek troost. Aan de hand van Jezus’ doop in de Jordaan behandelt Augustinus hier uitsluitend het leerstuk van de Drie-eenheid. Tegen het einde bekent Augustinus dat hij opzag tegen deze preek. Degenen die vlot van begrip zijn zou hij wellicht kunnen boeien, maar zou hij wie trager van begrip is niet gaan vervelen? Maar met vreugde stel ik vast, zegt hij dan, dat u mij niet alleen begrijpt, maar zelfs al op mijn woorden vooruitloopt. Zeker: dit is retorica van de magister, nadat eerder een enthousiaste toehoorder een Schriftstuk citeerde dat Augustinus juist wilde gaan noemen. Augustinus kijkt niet verstoord op, maar lijkt zelf minstens zo enthousiast en dankbaar over dit voorval waaruit begrip blijkt van zijn gemeente. En daar gaat hij: hij benut het direct als bewijs dat de mens is geschapen met een geheugen, een verstand en een wil, waar zijn hele betoog om draait omdat we met deze drieslag leren te denken hoe de Drie-ene God onderscheiden en toch één is. En zo weeft hij samen met zijn gemeente aan het bewijs van God… Daarbij kan hij als strenge leraar zeggen: ‘Onthoud wat u gehoord hebt.’ Maar ook kan hij zeggen: ‘Ik vraag u niet om zonder meer te geloven wat ik ga zeggen. Hecht er geen geloof aan, als u het in u zelf niet kunt vinden. Kijk dus goed.’

Aan het einde van de preek, als hij de vraag stelt, of dit alles nu betekent dat de Vader het geheugen is, de Zoon het verstand en de Geest de wil, zegt hij: ‘Dat kan ik niet zeggen, dat kan ik niet uitleggen. We moeten ook nog iets bewaren om te overdenken en iets overlaten aan het zwijgen.’ En dan heet het letterlijk: van een analogie is geen sprake. Zoiets vind ik ronduit opwindend. Je ziet als het ware hoe in het laboratorium van Hippo de bisschop samen met zijn gemeente toewerkt naar wat een van de grootste hangijzers van de theologie zal blijven: hoe kunnen we, ja, kunnen we eigenlijk wel van God spreken? Amen. Hem zij de eer.

De vertaling van deze preken kan niet anders dan knap worden genoemd. Wie oude vertalingen als die van Sizoo, maar ook nog wel Wijdeveld, vergelijkt met deze taal, ziet hoezeer het Latijn hier bevrijd is van zijn lome constructies en juist zijn sprankeling en kracht heeft herwonnen. Augustinus blijft leven. Koop, leen en lees.

Bij: Aurelius Augustinus, Van aangezicht tot aangezicht. Preken over teksten uit het evangelie volgens Matteüs. Vertaald en van aantekeningen voorzien door Joost van Neer, Martijn Schrama en Anke Tigchelaar, ingeleid door Joost van Neer. Ambo, ? 49,50.

Wessel ten Boom