Barth en Japan – Karl Barth en Katsumi Takizawa (III)

logoIdW

 

BARTH EN JAPAN – Karl Barth en Katsumi Takizawa (III)

 

Tot slot van de artikelen over Barth en Takizawa breng ik nog een paar punten naar voren, waarin de relatie van Barth met Japan ter sprake komt.

Kort na zijn ontmoeting met Takizawa komt Barth in de ontvouwing van zijn Kirchliche Dogmatik toe aan het thema openbaring en religie. Daarbij gaat hij niet nader in op andere grote wereldreligies, maar hij besteedt wel uitgebreid aandacht aan een in Japan populaire stroming in het boeddhisme.

Barth spreekt over Gods openbaring als de opheffing van de religie.1 Religie is voor hem de menselijke poging zich te rechtvaardigen en te heiligen voor een eigenmachtig ontworpen beeld van God. Religie is ongeloof. Dit is Gods oordeel over elke religie, ook over de christelijke religie. Alleen Gods openbaring kan de religie opheffen tot en aannemen als ware religie. Zoals de gerechtvaardigde zondaar bestaat dankzij Gods genade, bestaat dankzij deze genade ook de ware religie. We mogen zeggen dat de christelijke religie de ware religie is, maar dan alleen met het oor gericht op Gods openbaring, dus als een geloofsuitspraak. Dat de christelijke religie de ware is, sluit uit dat het oordeel over religie als ongeloof ons niet zou treffen, en wij dit oordeel zouden kunnen toepassen op anderen, niet-christenen, om onszelf hiermee van hen te onderscheiden. Gods oordeel hebben we allereerst en het sterkst voor onszelf als christenen te laten gelden, en dan ook voor niet-christenen, maar alleen voorzover wij onszelf in hen herkennen, dus in solidariteit, waarin wij hen voorgaan in het buigen onder Gods oordeel en in de hoop op zijn genade.

Alles in ons christendom, voorzover het óns christendom is, is mensenwerk, zoals in andere religies. Het christendom mag dan een openbaringsreligie zijn, maar Gods openbaring is niet aan de christelijke religie gebonden, maar zij wel aan de openbaring. In alles wat zij leert, doet en zegt, ook in het gesprek met andere religies, heeft de kerk zich te laten gezeggen door wat ook tot Paulus is gezegd: Mijn genade is u genoeg. De waarheid van de christelijke religie is gefundeerd in de genade. Het gaat daarbij niet om de eigen waarheid van een genadereligie als zodanig, maar om de werkelijkheid van Gods genade. Ook het protestantisme kan alleen door de genade gerechtvaardigd worden, en niet door het feit dat zij een genadereligie is.

Barth bespreekt dan een ‘heidense’ parallel met het protestantisme, waardoor het als consequente genadereligie voor de vraag van de waarheid ervan wordt gesteld.2 Het gaat om een Boeddhistische stroming in Japan, Jodo-Shin-Shu, ‘de ware sekte van het zuivere land’, gesticht door Shinran in de 13e eeuw. In die tijd bloeide het boeddhisme in Japan, vooral de Zen-sekte, die leerde dat de mens zich op eigen kracht kon verlossen door te streven naar een hogere zedelijkheid en mystieke meditatie. Voor het gewone volk was dit te moeilijk. Er werd gezocht naar een lichtere heilsweg. Amida-Boeddha, ‘oneindig licht / leven’, werd als godheid centraal gesteld. Hij is de Schepper en Heer van ‘het zuivere land in het Westen’. Daarin wordt de mens na zijn dood wedergeboren om vandaar uit het Nirwana te bereiken. Hoe komt de mens tot deze wedergeboorte? Niet op eigen kracht, maar door te vertrouwen op Amida, die ooit de oerbelofte heeft gedaan, dat Hij de volkomen verlichting niet wil aannemen, als niet alle levende wezens, die oprecht in Hem geloven en wensen in zijn land wedergeboren te worden, zouden delen in de vervulling van deze wens. Boeddha-Gautama (de ‘historische’ boeddha) verdwijnt naar de achtergrond, omdat hij alleen nog gezien wordt als verkondiger van deze leer van Amida.

De mens kan niet op eigen kracht zijn wedergeboorte bereiken. Alleen Amida brengt verlossing tot stand, zonder enige bevestiging van de kant van mensen. Wat de mens overblijft is alleen dankbaarheid en geloof, en ook dat is een gave van Amida. Deze weg van het geloof staat voor iedereen open, ook voor vrouwen (een vernieuwing in het boeddhisme). Deze beweging kent geen religieuze handelingen zoals smeekgebeden, magische formules, amuletten, bedevaarten, vasten en andere vormen van ascese. Er zijn geen monniken. De priesters spelen geen heilsbemiddelende rol, celibaat is niet vereist, en hun taak beperkt zich tot onderricht en prediking. Het is dan ook niet vreemd, dat Franz Xavier, die rond 1550 als eerste missionaris in Japan verbleef, in deze beweging de ‘Lutherse ketterij’ herkende.

Dit ‘Japanse protestantisme’ is niet identiek aan het christelijke protestantisme, ook al komen de symptomen overeen. Maar symptomen bepalen niet de waarheid van een religie. Als het christendom alleen als genadereligie de ware religie zou zijn, dan ook Jodo-Shin-Shu. Beslissend voor de waarheid van een religie is alleen de naam Jezus Christus als de werkelijkheid van Gods openbaring, en niet haar structuur als genadereligie of haar leer van het sola fide. De christelijke religie is in zoverre de ware religie, dat ze herinnert aan de in de naam Jezus Christus besloten genade en waarheid, en dat deze herinnering haar leer en leven bepaalt. Het onderscheid tussen de christelijke religie als religie van de waarheid en de andere religies laat zich alleen aantonen in het feit, dat het ook werkelijk gebeurt, dat de kerk niet moe wordt en onbekommerd doorgaat om op aanwijzing van de heilige Schrift gehoor te geven aan Jezus Christus als de genade en waarheid en aan geen ander, en om Hem te verkondigen en in Hem te geloven.

In Anwort, waarin Takizawa zijn bezwaren tegen de doop uiteenzette, staat ook een bijdrage van Gempo Hoshino: ‘De verhouding van het boeddhistische denken tot Karl Barth’.3

Hoshino constateert een opvallende parallelliteit tussen het denken van Shinran, de stichter van Jodo-Shin-Shu, en Karl Barth. Voor beiden geldt, dat God centraal staat in hun denken, waarbij zij uitgaan van het sola gratia, sola fide (alleen door genade, alleen door geloof). Na een uitgebreide beschrijving van het denken van Shinran komt hij tot de volgende conclusie. De door Shinran gestichte Jodo-Shin-Shu is in de loop van 700 jaar vervallen tot formalisme en heeft aan levende kracht ingeboet. Dit geldt voor heel het boeddhisme. Om weer tot nieuwe levenskracht te komen en opgewassen te zijn tegen de uitdagingen van de moderne tijd, moet het boeddhisme in de leer gaan bij Karl Barth, omdat hij in zijn theologisch denken niet van de mens, maar op strenge wijze alleen van God uit gaat.

Ook in 1956 schrijft Barth een open brief: Aan mijn vrienden in Japan.4 Aanleiding is het verzoek van de Protestantse Uitgeverij in Japan, die een speciaal nummer van een tijdschrift wil uitbrengen ter gelegenheid van Barths 70e verjaardag. Hij vraagt zich af waarom zijn theologie nu juist in Japan met zoveel belangstelling is ontvangen en niet in China, India of Indonesië. Veel van zijn werk is in het Japans vertaald. Hij krijgt veel brieven uit Japan. En hij noemt dan ook zijn ontmoeting met Takizawa in Bonn in 1934.

Het is voor hem een bemoediging, dat hij in elk geval voor de Japanse kerk en christenheid – en ook voor allerlei Japanners buiten deze kring – niet voor niets heeft gewerkt. Hij beseft, dat zijn vrienden in het huidige Japan behoefte hebben aan theologische inzichten, die hen in staat stellen het evangelie te verkondigen in de moeilijke situatie, die daar na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan. Elke theologie, ook de zijne, wordt daar op de proef gesteld: zal zij temidden van beide heilstijdingen en gezagsaanspraken (n.l. die van kapitalisme en communisme) die nu de wereld beheersen, bruikbaar blijken te zijn bij het zoeken naar een derde, betere weg?

Theologie is onder alle omstandigheden een mooie en vrolijke zaak, ook in Japan. Wie de theologie op de juiste wijze beoefent, wordt ongeacht alle moeilijkheden en moeizame arbeid naar een plaats van licht gebracht, waar men ‘van aangezicht tot aangezicht’ kan leven: voor zichzelf en voor anderen. Als zij dat bij hun studie van de theologie in Japan ook ervaren, dan hebben zij hem goed begrepen.

Theologie vraagt om vrije mensen. Hij wil niet dat het resultaat van zijn werk de vorming van een school zou zijn. Zelf is hij in elk geval geen ‘Barthiaan’, omdat hij vrij wil blijven om verder te leren. Van zijn naam moeten ze dan ook geen ophef maken. Er is maar één interessante naam: die van Jezus Christus. Aan Gods woord, dat alleen waar is en ons aller rechter en leermeester, moeten ze ook elke theologische uitspraak van hem meten, en die niet zonder meer aannemen. Een goede theoloog woont niet in een gebouw van ideeën, principes en methodes. Hij wandelt door zulke gebouwen heen om steeds weer in de vrije lucht te komen. Hij blijft onderweg. Hij heeft de verre, hoge bergen en de oneindige zee van God voor ogen – en ook de gelukkige en ongelukkige, de christelijke en heidense, de westerse en oosterse medemensen, voor wie hij in alle bescheidenheid een getuige mag zijn.

Had bij dit laatste Barth ook Takizawa op het oog? Takizawa was geen ‘Barthiaan’ in die zin, dat hij kritiekloos diens opvattingen herhaalde. Hij was wel een leerling van Barth, die in zijn omgeving en met zijn achtergrond zijn eigen weg zocht om van Jezus Christus als ‘God met ons’ te getuigen.

Ab Venemans

1 Barth: KD I-2, S. 304 ff.
2 Idem, S. 372 ff.
3 Antwort, S. 423-434
4 Barth: Offene Briefe 1945-68, S. 370 ff.