Miskotte en zijn preek ten tijde van de watersnood
In het afgelopen mei-nummer van In de Waagschaal besprak Willem Maarten Dekker de preek die K.H. Miskotte op 8 februari 1953, een week na de Watersnoodramp, hield in de Westerkerk. Het artikel vindt u in In de Waagschaal 49.5, 141-144: https://www.karlbarth.nl/niet-erachter-en-nog-minder-erbuiten-maar-erboven-en-erin/. Op dit artikel ontving de redactie twee reacties, die wij beiden hieronder publiceren.
De volledige tekst van de preek van Miskotte is te vinden op de website van de Dr K.H. Miskotte Stichting: https://www.miskottestichting.nl/content/2/nieuws_en_actualiteiten_rond_leven_en_werk_miskotte.html
De watersnoodpreek van Miskotte en Barths ‘Nichtige’
Het is een fascinerende preek, die Miskotte in 1953 heeft gehouden. Op vele manieren kun je hem analyseren. Je kunt je proberen in te leven in de hoorders van toen, en zoeken naar de kern van de boodschap. Je kunt zoeken naar de systematisch-theologische wissels. Hoe wordt er over God gesproken? Over beide wil ik iets zeggen. Waarbij ik aan het eind een kritische vraag aan Willem Maarten Dekker stel over het thema van het werk van de linkerhand van God.
Hoorders in de Westerkerk
De Westerkerk zal vol zijn geweest. Miskotte was bekend en geliefd, ook al begreep niet iedereen hem. Maar – zo is wel gezegd – hij gaf de mensen het gevoel dat hij hen begreep.
Miskotte wil niet breed uitmeten wat er in Zeeland e.o. is gebeurd. Dat weten de mensen wel. De kerk moet dat niet over doen. Ook moet je niet in plaats daarvan over schuld en straf gaan preken. Ook daarmee vlieg je zomaar uit de bocht, want wat weten wij ervan? Bovendien gebeurt er veel meer in de wereld, aan nare maar ook aan mooie dingen, dan alleen dit. Miskotte wil dat we wijd zien! Onze vertwijfeling hier in de kerk, op veilige afstand, ook aan God, zou ook nog wel eens groter kunnen zijn dan die van de slachtoffers of de hulpverleners zelf. Een bijzonder perspectief!
Twijfel aan God door de ramspoed? Maar van welk idee van God ga je dan uit? Het laatste wat de kerk moet doen is het beleid en bestel van God verdedigen. Uitgaande van een ‘algemeen’ almachtsbegrip word je de heilloze theodicee ingezogen. Het gaat Miskotte – met een groot woord – om de Waarheid Gods. De kerk leeft van God die spreekt en de kerk antwoordt met gebed en lofzang. De kerk, dat zijn de mensen die betrokken zijn bij wat God doet. Daarom moeten we vanuit het evangelie naar de berichten kijken en niet andersom. En daarom Psalm 89: “Gij heerst over de opgeblazenheid der zee”. De kerk belijdt Gods grootmacht over alles – wat iets anders is dan wat meestal onder almacht wordt verstaan.
En ook zo komt Miskotte in zijn verkondiging tot een opvallende relativering. Het was maar een abberatie, het was maar tijdelijk. Alsof hij zegt: de storm is al gestild, het water zakt alweer. Over alles staat de boog van Gods trouw. We dachten dat de hemel zwart was, maar in het licht van die grootmacht en die trouw is het maar een smalle schaduw.
Misschien is dit een te gemakkelijke en daarom lastig te verteren boodschap voor de direct getroffenen en nabestaanden? Of is dit wat de kerk doet: tegen de klippen op de lof op God verkondigen – tegelijk wetend dat diezelfde God in het gebed aanspreekbaar is op klacht en twijfel? Want ook al zijn ‘algemene redeneringen en vragen’ (’waar is God dan nu?’) niet aan de orde, en “God verdedigen grenst aan blasfemie”, maar we mogen Hem wel “met de stormen van ons verwijt aanvliegen”. Miskotte laat daar alle ruimte. “Laat ons vloeken, razen, tieren als Job en murmureren als Koheleth, de Prediker, dat wordt alles in barmhartigheid en eindeloos geduld aanvaard.” Dat maakt het heel pastoraal.
Voordat Miskotte de Psalm uitlegt, geeft hij dus aan wat in de kerk de juiste vragen zijn en vanuit welke positie je die stelt. Het komt neer op één grote les in de juiste kijkrichting: niet vanuit het algemene naar het bijzondere, maar andersom. Met als vooronderstelling: het moet in de kerk over Gód gaan, zoals Hij te kennen is in Israël en in het Evangelie.
Das Nichtige
Pas dan wordt iets meer gezegd over God in relatie tot die storm. De hoofdboodschap is: Hij héérst erover, zijn grootmacht stilt de storm. Het is tot troost gezegd! En vanuit het weten van de grootmacht van God wordt de stormvloed tot iets bestempeld wat er niet hoort te zijn en waar God zich tegen verzet. Op een indringende manier lijkt Miskotte te zeggen dat de stormvloed geen bestand heeft, ook ontologisch niet hetzelfde gewicht mag hebben als de macht van God. Evenmin staat het op één lijn met het schone en aangename in de schepping.
Mijn sterke indruk is dat Miskotte hier een lijn volgt die hij drie jaar eerder moet hebben gezien in Barths leer van het ‘Nichtige’ (KD III/3, verschenen in 1950). Enkele zinnen uit de preek spreken dezelfde taal:
“God scheldt de oerwateren, de baaierd krijgt een goddelijk nee te horen tegen zijn chaotisch nee. O hoe wonderlijk, het is of de zee niet tot de schepselen behoort, maar tot de God vijandige wezens. En zo is het! Zo is het overal in de Schrift. De schepping is op de chaos veroverd, en gegeven het waagstuk van een oneindig broze wereld, die contingent en vrij moet zijn, is ze eigenlijk zonder Gods strijdende bescherming a priori verloren. In de zogenaamde elementen ligt een negatieve grootmacht. Deze wateren van de afgrond zijn dat wat bestaat als hetgeen de Heer verworpen heeft, om ruimte te geven aan de orde, het droge, aan het leven.”
Bij Barth zien we het grote Ja van God als het motief van schepping. Het verbond is er de inwendige grond van. En daarom is de schepping de uitwendige grond van het verbond. En scheppen is ook bij Barth: spreken, niet scheiden! God scheldt de wateren, zegt Miskotte, niet ‘scheidt’!
De schepping heeft haar licht- en haar schaduwzijde. Voor ons mensen zit de stormvloed – net als ziektes en virussen – in de schaduwzijde. Tegelijk grenst die schaduwzijde aan wat zich tussen God en die raadselachtige tegenmacht afspeelt die Barth het ‘Nichtige’ noemt: een bij de schepping bij voorbaat verworpen mogelijkheid, ontologisch een ‘onmogelijke mogelijkheid’, die eerst en vooral de eer van God aantast, en die dus vooral Góds probleem is. Hij zegt er met overmacht Nee tegen. Het zal nooit zegevieren.
Barth wil wegblijven uit het dualisme, dat het kwaad een ándere, zelfstandige oorsprong toekent. Maar uit de positieve wil van God kan het ook niet stammen. Daarom bestaat het alleen dankzij dat Nee van God, als verworpen mogelijkheid, en dat is hetzelfde Nee, dat vervolgens ook tegen dat kwaad gesproken wordt. Dat is ingewikkeld genoeg.
Linkerhand
Als klopt dat Miskotte die lijn volgt, dan heeft het spreken over de linkerhand van God toch een ander gewicht dan Dekker het toedicht. Dekker stelt dat Miskotte ‘gelukkig’ de spanning in stand houdt tussen de rechter- en de linkerhand van God. Daarbij is de linkerhand de hand die de “feitelijkheid” stelt, ook de schrikwekkende feiten. Het klopt: Miskotte zegt dat één keer in zijn preek. Maar staat Miskotte echt zo dicht bij een theologie die de ellende aan een onbekende, maar in ieder geval duistere kant van God toeschrijft? Zeg maar de God vol duistere majesteit (Gezang 477 LvdK) van wie H.M. Kuitert de Zeeuwse boeren in datzelfde jaar 1953 hoorde zeggen: ‘Het is geen vreemde die het ons heeft aangedaan.” Het werk van de linkerhand van God bij Barth staat voor wat God nadrukkelijk niet wil.
Dekker benadrukt dat de feiten volgens Miskotte alleen Gods oneigenlijke bedoelingen laten zien, terwijl Tenach en Evangelie de eigenlijke zichtbaar maken. Dan zou de watersnood ons vertroebeld zicht op God even, maar komt ze wel uit diens hand, terwijl het stillen van de storm pas echt laat zien wie Hij is.
Zeker: Uit de schepping volgt geen ware godskennis. Maar dat zegt nog niets over Gods intentie bij het scheppen. Miskotte lijkt mij dicht bij Barth te staan in diens opvatting dat de schepping (als acte en als resultaat) moet worden gezien vanuit het centrum: vanuit Gods Ja, dat ook een Nee impliceert. Ik zie Miskotte geen directe weg van de schrikwekkende feiten van de schepping naar een duister Nee van God bewandelen.
Dekker wijst mijns inziens terecht op het risico dat we alleen nog geloven in de rechterhand, in de Verlosser, niet meer in de Schepper. Er is in de Nederlandse theologie inderdaad een brede onderstroom van dualisme ontstaan, waarin men de liefdevolle of bevrijdende God niet meer met de ambivalenties van de schepping kan of wil samendenken. Houd je alleen de Verlosser over, dan dreigen onze ervaren werkelijkheid en het geloof in God uit elkaar te breken. Maar Miskotte is daar met deze preek geen medicijn tegen. Ik zou bijna zeggen: hij wakkert het aan. Echter: om de vraag waar de storm en de vloed niet alleen meteorologisch maar ook gelovig gesproken vandaan komen gaat het Miskotte helemaal niet. De boodschap van zijn preek is dat de schrikwekkende feitelijkheid onder de gróótmacht van God staat. God wil dit niet; Hij stílt de storm.
Miskotte wil meegeven dat God trouw is aan wat zijn hand begon. Daarmee bemoedigt hij de mensen in de Westerkerk. Denkt hij daarmee niet veel dualistischer dan Dekker meent? Maar kan het anders als je zo nadrukkelijk de lof op de reddende God laat zingen?
Ids Smedema
Dr. I.J. Smedema is predikant-secretaris van de Protestantse Geestelijke Verzorging bij de krijgsmacht en woonachtig te Leusden.
In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 9. 19 september 2020