Zelfbezinning tussen 5 mei en 15 augustus 2020
Een klap in het gezicht! Met die emotionele uitroep reageerde een krantenlezer op het 5 mei-gedicht van de Dichter des Vaderlands.[1] Een gegronde uitroep? In ieder geval had de herdenkingslyriek doel getroffen. Men kent de iconische dichtregel uit Paul Celans Todesfuge: ‘der Tod ist ein Meister aus Deutschland’. En Tsead Bruinja, in een recompositie, schrijft boven zijn gedicht:
‘de dood is geen meester uit duitsland’
De dichter dwingt zelfbezinning af. De Nederlandse lezer van NRC/Handelsblad moet niet illusoir denken neutraal te zijn. Onderzoek eerlijk het verleden. Hoe is het gehalte van het institutionele racisme in de Nederlandse samenleving? Lees White Innocence van Gloria Dekker. Waar staan we als het de Nederlandse geschiedenis betreft? Verwijzingen naar blinde vlekken. Geen beleefde opmerkingen.
Bruinja’s dichtregel bracht me in herinnering Learning from the Germans. Race and the Memory of Evil. Op de omslag van de Duitse vertaling staat: Wie Gesellschaften mit dem Bösen in ihrer Geschichte umgehen können (Berlin, 2020). De Amerikaanse filosoof Susan Neiman, uit het diepe Afro-Amerikaanse zuiden, geeft in deze actuele studie aan hoeveel werk de USA nog voor de boeg hebben in vergelijking met de Duitse cultuur. Bruinja’s verwijzingen corresponderen daar op urgente manier mee. Er valt niet te ontsnappen aan de urgentie van de zaak van rechtvaardige verhoudingen.
En dan deze strofe:
‘voordat ze een naïeve romantica was // die haar brieven met sieg heil ondertekende // had schoonheid haar eigen gezicht // al ruimschoots verbrand’
Opnieuw een deconstructie, de situering van een beeldende regel die in iedere schoolbloemlezing met respect en schrik wordt aangehaald: ‘schoonheid heeft haar gezicht verbrand’, een versregel van Swaanswijk over de bruid Indonesië.
Vervolgens de festivalpraktijk van 5 mei, het rondvliegen van publieke figuren: we
‘laten helikopters met loodzware olijftakken overvliegen’
Deze verwoording verwijst naar Leo Vroman:
‘Komt een duif van honderd pond, // een olijfboom in zijn klauwen, // bij mijn oren met zijn mond // vol van koren zoete vrouwen, // vol van kirrende verhalen // hoe de oorlog is verdwenen // en herhaalt ze honderd malen: // alle malen zal ik wenen.’
Waartoe deze shocks, deze allusies? Wat wil de dichter des vaderlands ons zeggen? Hoe zijn lyriek te interpreteren? Met welke verhalen moeten we komen? Zoveel is zeker: de mutatie van Celan maakt duidelijk dat zelfreflectie onze taak is, niet naar andere culturen wijzen, de biografische allusie van Swaansdijk vertelt dat authenticiteit daarbij van belang is, oprechtheid, en de zwaarheid die Vroman laat zweven, een apart verhaal – deze zaken vertellen dat de lyriek van Tsead Bruinja relevant is, vertellen wat we moeten doen. Ook ter gelegenheid van 15 augustus. De pandemie anno 2020 biedt gelegenheid om met elkaar in gesprek te gaan, zoals de dichter concludeert:
‘rust om elkaar in de ogen te kijken, wat we na 75 jaar eigenlijk hebben te vieren’
De shock, door de herkenning, de palimpsest, diende om tot deze uitkomst te geraken. ‘De schok van de herkenning is een Messiaanse.’[2]
André van Dijk
[1] https://www.nrc.nl/nieuws/2020/05/04/de-dood-is-geen-meester-uit-duitsland
[2] Gerard Visser parafraseert Walter Benjamin (G. Visser, De druk van de beleving. Filosofie en kunst in een domein van overgang en ondergang, Nijmegen: SUN 1998, 355 n. 105).
(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)