Woning en stad op anderhalve meter

logoIdW

Omdat het buiten onrustig is, adviseert Jesaja in hoofdstuk 26 dat we ons terugtrekken in onze binnenste kamers. Blijf thuis! In Jesaja’s tijd was er de hofwoning. Rondom een hof bevonden zich vertrekken, die niet rechtstreeks in verbinding stonden met de buitenwereld. Later, in de Romeinse tijd, werd in dat hof (atrium) een altaar geplaatst, waar de pater familias de huisgoden tevreden stelde. Maar K.H. Miskotte waarschuwt in Hoofdsom der historie dat Jesaja juist wil, dat wij ons afzonderen ´van alle vreemde religies in de sacramentele ruimte (desnoods van het gewone leven)’; wij ‘sluiten de deuren achter ons toe, ook terwijl wij in- en uitgaan tot ons dagelijks werk.’

Het woord binnenkamer in bijvoorbeeld Mattheus 6, 6 is de vertaling van het Griekse ταμειον (tameion). Statenvertaling, NBG en Naardense Bijbel zijn in hun vertaling eensluidend. Andere betekenissen, in buitenlandse vertalingen, zijn: (binnenste) kamer, spijs- of voorraadkamer of geheime kamer.

De nieuwere versie van de King James gebruikt onder andere ‘closet’. Dat betekent niet alleen kamer, maar ook de ‘kast’ waar je op een gegeven moment uit kunt komen! Dat verwijst naar iets wat je heimelijk beroert, je innerlijk, het diepste van je ziel, en wat je lange tijd voor jezelf hield.

De Vulgaat geeft in Mattheus 24, 26 in penetralibus: het binnenste van een huis, maar ook van de tempel, het allerheiligste.

LXX gebruikt ταμειον voor het Hebreeuwseחדר (ḥdr). Soms vinden we daarvoor in vertalingen binnenkamer of binnenste kamers, andere keren kamer (om te slapen), ook nis of schuilhoek, en in een Franse vertaling: alkoof. Het lijkt een soort verborgen ruimte ergens achter in het huis, een ´donkere´ kamer. Sommige vertalingen verwijzen weer naar het innerlijk: de binnenste kamers van je hart, van je buik, de schuilhoeken van je hart (Spreuken 20).

In de architectuur was binnenkamer de aanduiding voor dat typische vertrek in het 17de eeuwse Hollandse koopmanshuis, tussen achter- en voorhuis. Een vertrek afgezonderd van straat en tuin, inpandig, voorzien van een haard, een keuken en een bedstede. Werd er in die binnenkamer door de regenten ook politiek het nodige bedisseld? Het is geen onlogische gedachte dat binnenkamer in die tijd door de Statenvertalers het beste vertaalwoord werd gevonden.

Maken we een associatie met René Descartes, die in zijn ´Over de methode´ schrijft dat hij ´door geen zorgen of hartstochten afgeleid, zich de gehele dag kon opsluiten in een haard om zich aan zijn overpeinzingen te wijden´. Haard is een letterlijke vertaling, ´bedoeld is een vertrek met een kachel erin´, verduidelijkt de vertaler. Maar het was geen oudhollandse binnenkamer, want Descartes zat in Duitsland. Zijn ‘haard’ was een soort studeerkamer, een ruimte om eens goed nu te kunnen denken, terwijl buiten de oorlog woedde. Daar bij de haard bedacht Descartes dat een rationele stad uitgevoerd volgens het ontwerp van één persoon, beter was dan een door de willekeur van de tijd gevormde stad.

Moderne architectuur
In de moderne architectuur is de binnenkamer niet meer een gangbaar type vertrek. Ook de studeerkamer niet, althans niet in de doorsneearchitectuur van de massawoningbouw die vanaf begin 20ste eeuw vorm begon te krijgen. Er waren veel woningen nodig voor een groeiende bevolking, die moest worden verlost uit de krotten in de overbevolkte, industriële stad. De moderne architectuur streefde naar gezonde woningen, comfortabel en efficiënt, degelijk en industrieel vervaardigd. Een woning ´die paste als een kledingstuk´, met een woonkamer voor het gezin, aparte kamers voor de kinderen, het liefst jongens en meisjes gescheiden. Soms een aparte kamer, een werk- of naaikamer, die ’s avonds kon worden veranderd in een slaapkamer als het opklapbed werd neergelaten. Een vorm van ruimtesparend ontwerpen.

Moderne architectuur en stedenbouw vormden het antwoord op de 19de eeuwse industriële stad met zijn miserabele woon- en werkomstandigheden. Cholera teisterde het bestaan. Filosoof Bruno Latour spreekt over de pasteurisering van de samenleving, architectuur en stedenbouw streefden bijna naar sterilisering. De moderne woning werd een gezondheidsmachine; ‘licht, lucht en ruimte’ in doorzonwoning en stad. Stedelijke functies werden gescheiden: wonen, werken en recreëren apart, verkeer als verbindende functie. Architect en stedenbouw werden paramedische wetenschappen. Woninghygiëne werd leidraad, geen verborgen kamers meer ergens achter in het huis. Oosthoeks Encyclopedie uit 1953 vermeldt: ‘Slaapvertrekken, woonvertrekken en werkruimte (….) moeten niet te korte tijd per dag zonneschijn kunnen ontvangen’.

Georg Simmel
We trekken een parallel. Zal de corona die nu woedt, zoals de cholera toen, leiden tot een nieuwe woning en stad? De wisseling van 19de naar 20ste eeuw was een tijd van verandering. Dichter Von Hofmannsthal sprak over ‘das Gleitende’, alles leek in verandering, het vertrouwde viel weg, Bekende ‘vormen’ vielen uiteen. Men ervoer een gevoel van thuisloosheid. De industriële stad, waar de mensen naar toe trokken vanuit dorp en platteland, was een geheel ander type samenleving. De Gemeinschaft transformeerde tot de Gesellschaft.

Georg Simmel (1858 – 1918), een van de grondleggers van de stadssociologie, probeerde het verschijnsel van de moderne stad te begrijpen. Hij introduceerde het begrip, waar we vandaag de dag niet omheen kunnen: soziale Distanz. In de stad werd de onderlinge relatie van mensen in zijn visie bepaald door het evenwicht van afstand en nabijheid. Simmel interpreteerde dit ruimtelijk-geometrisch en illustreerde het aan het verschijnsel van de vreemdeling, want in de moderne stad wáren de mensen vreemdelingen voor elkaar. De vreemdeling trad binnen in je sociale ruimte, maar bleef ook iemand op afstand. Simmel´s ideeën over sociale afstand werden door navolgers uitgewerkt in de richting van ras, etniciteit en klasse, het ruimtelijk-geometrische aspect verdween geleidelijk aan op de achtergrond. In deze coronatijd komt die ruimtelijke dimensie echter helemaal terug: anderhalve meter als evenwichtsmaat voor afstand en nabijheid. Interessant is te vermelden, dat Simmel de sociologische leermeester was van Martin Buber, die Simmel´s begrip van het Zwischenmenschliche vertaalde tot zijn ik en gij.

Simmel benadrukte ook de psychische druk voor mensen in de stad. Men had moeite met dat bombardement van indrukken. Er was het gevaar van een blasé-houding, want je kon niet alles aan. ’s Avonds sloot men zich liever af. In de eengezinswoning, op afstand van de dagelijkse drukte, weg van het openbare leven, van het plein, de straat, maar gezellig knus met de vertrouwde gezinsleden. De eengezinswoning als binnenkamer, hoeveel zon er ook binnen mocht vallen.

Massa
Georg Simmel maakte onderscheid tussen kwantitatief en kwalitatief individualisme. Het eerste volgde het utilistisch parool, zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen, welvaart gebaseerd op rationalisme. Dit was voorwaarde voor het kwalitatief individualisme: welzijn, persoonlijke ontplooiing, dat een romantische inslag kende. Die romantiek manifesteerde zich in de jaren zestig onder andere door kritiek op de moderne architectuur en stedenbouw, die te rechtlijnig en eenvormig zou zijn. Het was allemaal saai, steriel. Het moest allemaal wat grilliger, minder geometrisch en planmatig, wat spontaner. Dan kon het individu beter tot zijn recht komen en weer ´thuis´ geraken. Men moest zelfs de eigen woning en buurt kunnen ontwerpen door inspraak, medezeggenschap.

Met het kwantitatief individualisme correspondeerde een belangrijk grootstedelijk verschijnsel: de menigte of massa. Werd de massa aanvankelijk nog gezien als een revolutionaire bende, die de kop in moest worden gedrukt, of een kankergezwel dat de stedelijke bourgeoisie lastig viel, zij werd later ook positief gewaardeerd, men was bijelkaar, de menigte gaf een lijfelijke sensatie, een gevoel van nabijheid.

De massa werd de motor van de 20ste eeuwse ontwikkeling: massawoningbouw, massaproductie, massaconsumptie, massamobiliteit, massatoerisme. En alles met een steeds grotere versnelling: van koets en regiotram naar auto, trein en vliegtuig. Door massaproductie werd ineens kwalitatief individualisme mogelijk: iedereen kon zijn eigen utopie aan spullen en reizen verwerkelijken. Dat hyperconsumentisme kende geen rationele grondslag meer, maar had een romantische drijfveer, aldus de hedendaagse cultuursocioloog Colin Campbell.

Alles in verandering
Simmel was een kantiaan. Hij zocht achter de alledaagse verschijnselen naar de objectieve vormen van stad en samenleving. De oude hadden hun betekenis verloren. Nieuwe vormen zouden zich ontwikkelen, met nieuwe inhouden. Dat gebeurde. De gebouwde vormen hebben we genoemd: architectuur, recht en slecht, gericht op hygiëne en gezondheid. Geen binnenkamers. En stedenbouw gebaseerd op het scheiden van de functies wonen en werken en het streven naar licht, lucht en ruimte. Maar nu, terwijl het virus woedt, verliezen die vormen, product van de industriële revolutie, hun betekenis. Gezondheid en hygiëne zijn ver te zoeken. Blijf thuis! De eengezinswoning zonder binnenkamers als schuilhoek voor het gezin wordt multifunctioneel. Wij ‘sluiten de deuren achter ons toe, ook terwijl wij in- en uitgaan tot ons dagelijks werk’, in de woorden van Miskotte. Werk en vergadering dringen de woning binnen, maar ook onderwijs, kerk en sportactiviteiten. Gered door de mogelijkheden van de digitale revolutie. En terwijl buiten het virus woedt, dooft het woeden van massatoerisme en massamobiliteit. In de tuin ervaren we een blauwe lucht en frisse wind.
Alles is in verandering. Verder van huis dan ooit? Alles op afstand. De massa valt uit elkaar. Geen evenementen, geen festivals, geen volle voetbalstadions. Kunst en cultuur raken gefragmenteerd, het publiek mag zich niet langer verzamelen voor een schilderij. De kerk verliest zijn schare. Er zijn anderhalve meter-groepen: ‘30-, 60 en 100-voudig’. Het openbaar vervoer is er niet meer voor vrijheid, maar uit noodzakelijkheid. Een einde aan de versnelling: straks nog maximaal 20 km in de hele stad? Het oude begrip van Simmel herleeft: sociale afstand. Begin en einde van een tijdperk. We leven op anderhalve meter afstand van de vertrouwde woning en stad, van de moderne tijd. Mensen zijn nu niet in de eerste plaats vreemdelingen voor elkaar, iedereen – ik en gij- is een potentieel gezondheidsrisico én een lotgenoot; dát is het nieuwe evenwicht van afstand en nabijheid.

20ste eeuwse plan- en maakbaarheid zijn vervangen door aanpassen, improviseren en overleven. Het spontaan functioneren van massa en menigte is niet langer uitgangspunt, wel de samenleving als een netwerk van monaden op gepaste afstand, georganiseerd met behulp van crowd management door belijning en dosering in winkelstraat, museum en kerkgebouw. De anderhalve meter als stukmaker van een vertrouwde wereld. Architectuur en stedenbouw moeten op zoek naar nieuwe vormen voor woning, stad en samenleving, openbare ruimte en mobiliteit; níet in de binnenkamer, niet bij de haard, niet in de studeerkamer; wél in de ontwerpstudio midden in de stedelijke werkelijkheid, hopelijk met enig profetisch advies.

Kees Doevendans

Dr. C.H. Doevendans is stedenbouwkundige en deeltijd hoogleraar aan de KU Leuven

(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)