William Temple en de welfare state

logoIdW

 

In 1942 publiceerde William Temple, aartsbisschop van Canterbury, het boek Christianity and Social Order. Het werd een bestseller. Binnen een jaar werd deze Penguin uitgave tweemaal herdrukt en spoedig waren er meer dan 150.000 exemplaren van verkocht. In 1976 verscheen er nog een editie, die ook weer is herdrukt, met een voorwoord van de voormalige conservatieve premier Edward Heath. In vervolg op zijn boek organiseerde Temple bijeenkomsten onder de titel ‘The Church Looks Forward’. Deze werden massaal bezocht door mensen die gretig naar zijn boodschap luisterden. Temple’s pleidooi voor een reconstructie van de samenleving om armoede, werkloosheid en bestaansonzekerheid uit te bannen, vond veel weerklank. Hij kende zonder de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties te ontkennen een belangrijke rol toe aan de staat. Hij stond daarmee in een veel bredere stroom, maar droeg met zijn boek bij aan de consensus die het mogelijk maakte dat na de oorlog onder de Labourregering de welfare state werd uitgebouwd. De National Health Service werd daarvan het sprekende voorbeeld (zoals bij ons de Noodwet Ouderdomsvoorziening van Drees, later de AOW). Op een breder terrein kwamen er verbeteringen in de sociale zekerheid, het onderwijs en de volkshuisvesting. Dit nieuwe samenlevingstype kreeg de benaming van welfare state, een term die Temple in een lezingenserie in 1928 over Christianity and the State waarschijnlijk als eerste als zodanig had gebruikt. Bij ons raakte het woord ‘verzorgingsstaat’ in zwang nadat omstreeks 1960 de sociologen Hilda Verwey-Jonker en Piet Thoenes dit begrip hadden geïntroduceerd.

Men Without Work

Temple (1881-1944) is een van de meest vooraanstaande bisschoppen van de Church of England in de twintigste eeuw geweest. Hij was bisschop van Manchester (1921) en aartsbisschop van York (1929) alvorens hij in 1942 hoofd van de Church of England werd. Daarnaast speelde hij een belangrijke rol in de internationale oecumenische beweging. Hij was voorzitter van belangrijke oecumenische conferenties en zat de vergadering voor waarop de voorlopige oprichting van de Wereldraad van Kerken plaatsvond (Utrecht 1938). Binnen de oecumenische beweging bewoog hij zowel op het terrein van Faith and Order als van Life and Work. Hij publiceerde op het terrein van dogmatiek, christelijke ethiek en maatschappelijke vragen. Binnen de Anglicaanse Kerk behoorde hij al vroeg tot de minderheid die opkwam voor betrokkenheid bij sociale vraagstukken. Hij zette zich in om geestelijken meer bewust te maken van sociale vraagstukken. Begin jaren twintig ontwikkelde hij een uitgebreid programma met consultaties en studies die leidden tot een twaalf delen tellend rapport over vele aspecten van de Engelse samenleving. Het geheel liep uit op de befaamde COPEC (Conference on Christian Politics, Economics and Citizenship, 1924). Temple zat deze conferentie, die door 1500 gedelegeerden bezocht werd, voor. Dit typeerde Temple’s aanpak: mobiliseer deskundigheid door consultaties te beleggen met mensen uit wetenschap en samenleving. Inschakeling van de ‘laity’ was nodig, omdat theologische kennis alleen ontoereikend was voor de analyse van maatschappelijke vragen. Hij verwierf faam als voorzitter van dergelijke conferenties door zijn vermogen het gesprek te leiden en conclusies te formuleren. In de jaren dertig leidde hij een studie naar de invloed van werkloosheid op het leven van mensen, die uitliep op de publicatie Men Without Work. Eerder al had hij een beroep gedaan op de regering om begrotingsoverschotten niet te gebruiken om belastingen te verlagen, maar voor het ongedaan maken van kortingen op de werkloosheidsuitkeringen. Temple leidde ook de invloedrijke oecumenische conferentie in 1937 in Oxford over ‘Church, Community and State’. Daarin werd de werkloosheid geduid als een structureel vraagstuk dat samenhing met de kapitalistische economische orde. In 1941 leidde Temple een grote conferentie over de reconstructie van de Engelse samenleving na de oorlog. Hij wilde een gebaar van geloof en hoop maken in de benauwde oorlogstijd. De resultaten van deze conferentie verwerkte Temple in zijn boek Christianity and Social Order. Deze korte en onvolledige aanduidingen van Temple’s betrokkenheid bij sociale vragen maken duidelijk dat dit geschrift geen zwerfkei was in zijn activiteiten maar geheel in lijn staat met zijn werk in zijn leven daarvoor.

Natural Order

Temple begint zijn Christianity and Social Order met een principieel pleidooi voor de politieke betrokkenheid van de kerk. De kerk die het welzijn van de mensheid wil dienen. mag er niet aan voorbij gaan dat mensen lijden aan ondervoeding, slechte huisvesting, werkloosheid en andere problemen. De kerk moet daarbij ook aandacht besteden aan het sociale systeem, dat immers van grote invloed is op het ontstaan van deze vraagstukken. De volgende vraag is dan hoe de kerk die politieke verantwoordelijkheid vorm geeft. Dat gebeurt vooral in het leven van de individuele gelovige in zijn verschillende posities in de samenleving en in zijn hoedanigheid als staatsburger. Het is de verantwoordelijkheid van de kerk om de gelovigen hiervoor toe te rusten. Daarbij gaat het vooral om fundamentele morele overtuigingen als liefde en gerechtigheid en de mens als schepsel van God die de verdere uitwerking in waarden als vrijheid, gemeenschap en dienst kleuren. Deze criteria voor handelen drukken Gods doel met de schepping en de mensheid uit. Zij vormen de inhoud van de ‘Natural Order’, waarin christenen en niet-christenen tot dezelfde criteria voor oordeelsvorming kunnen komen. Temple behoorde in het debat over de oecumenische sociale ethiek tot de natuurrechtelijke stroming, die zich duidelijk onderscheidde van de Barthiaanse theologie, zoals onder anderen zijn vriend W.A. Visser ’t Hoofd voorstond. De criteria en de interpretatie daarvan in die ‘Natural Order’ waren echter minder universeel dan Temple dacht en waren duidelijk context gebonden.

Temple wees de vereenzelviging van de kerk met de uitwerking van deze morele principes in concrete politieke actiepunten af. De formulering daarvan vereist immers ook technische kennis, die niet eenduidig is. Christenen kunnen wat die kennis betreft ook niet claimen daarin een meerwaarde te bezitten op grond van hun theologische kennis. Temple had zelf geaarzeld of hij suggesties voor concrete acties in zijn boek zou opnemen. Hij deed dat wel, maar op persoonlijke titel, nadat hij onder anderen de econoom J.M. Keynes had geraadpleegd. Deze sociaal-liberaal, zelf agnost, moedigde Temple aan om dit wel te doen. Economie was in de ogen van Keynes een ‘moral science’ en in de geschiedenis van deze wetenschap hadden geestelijken een belangrijke rol gespeeld. De kerk moest in deze haar bijdrage leveren! Temple formuleerde concrete actiepunten wat betreft huisvesting, onderwijs voor alle kinderen, het tegengaan van ondervoeding, zeggenschap voor werknemers, vrije tijd en sociale zekerheid. Hij hanteerde daarbij de methode van de zogeheten ‘middle axioms’, waarbij fundamentele op het geloof gebaseerde morele overtuigingen een uitwerking vinden in richtinggevende doelstellingen die op onderscheiden terreinen uitgewerkt en geïmplementeerd zouden moeten worden. Deze methode van de ‘middle axioms’ vond enige decennia lang in de oecumenische ethiek brede ingang.

Deze actiepunten lijken bescheiden maar de doorvoering daarvan impliceerde een ingrijpende wijziging van de samenleving. Temple was zich, daarbij gesterkt door de inzichten van Reinhold Niebuhr, bewust van de onvolmaaktheid van elk menselijk streven (tegen utopisme). Dat mocht echter niet impliceren dat het streven naar verbeteringen opgegeven mocht worden.

Reformist

Temple was in de context van het Engeland van zijn tijd een ‘reformist’, die in zijn bijdrage aan het publieke debat streefde naar consensus. Maar men vergisse zich niet: dit alles was bepaald niet kritiekloos. Hij stelde uiterst kritische vragen (het profetisch element) en vroeg door naar morele overtuigingen en de betekenis daarvan voor het handelen. Hij is er een voorbeeld van hoe theologen en kerken die tot het establishment behoren toch een kritische functie in de samenleving kunnen vervullen. Hij vond daarbij ook dat de kerk niet in een ‘nee’ mocht blijven steken, maar moest zoeken naar mogelijkheden van politieke en sociale vernieuwing. Zijn theologie is een voorbeeld van wat later wel een ‘theologie van reconstructie’ (Charles Villa-Vicencio, Robert Schreiter) is genoemd. In de jaren zestig konden veel kerken en theologen uit het Zuiden, levend in een revolutionaire situatie, zich onvoldoende herkennen in een benadering als van Temple. In Engeland zelf kon Edward Heath in zijn genoemde voorwoord nog instemmend getuigen van de grote invloed die Temple op zijn generatie had uitgeoefend. Zijn opvolger in de Conservatieve Partij, Margareth Thatcher, had dat nooit kunnen zeggen. Zij kwam in haar vrije markt denken tot een fundamentele breuk met de ‘post-war consensus’. Temple zou zeker een kritische doordenking van de verzorgingsstaat niet afgewezen hebben, maar terecht wel fier zijn opgekomen voor het fundamentele belang van bestaanszekerheid en de toegankelijk voor een ieder van onderwijs, volkshuisvesting enzovoort.

Tot slot: Temple was een publiek figuur, die ook buiten zijn eigen kerkelijke kring invloed had. Behalve door zijn grote gaven, was dat ook mogelijk door de invloedrijke positie die de kerk in zijn tijd nog had. Een goed hedendaags voorbeeld van een theologische persoonlijkheid die in het publieke debat serieus wordt genomen, is zijn wat functie betreft verre nazaat Rowan Williams. Zo vond ik tot mijn verrassing aan het eind van het woord vooraf in het boek Together van de befaamde analyticus van het laatkapitalisme, de Amerikaanse socioloog Richard Sennett, een woord van dank aan zijn vriend Rowan Williams, wiens religie niet de zijne is, maar die hem wel inspireert.

Herman Noordegraaf

H. Noordegraaf is emeritus hoogleraar voor diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU)

(In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 5. 4 mei 2019)