Wat is onopgeefbaar aan het klassieke protestantse ambt?
Enige tijd geleden publiceerde de scriba van de Protestantse Kerk, Arjan Plaisier, zijn ‘zeven brieven over het ambt’ (zie www.pkn.nl). Op de synode werden deze brieven besproken, en vervolgens in tal van kerkenraden en in andere groepen. Naar aanleiding van deze brieven hebben we ook in de redactie van dit tijdschrift over het ambt gesproken. We merken in de kerk een ambtscrisis (die overigens al enkele decennia gaande is) die niet los staat van de gezagscrisis in de cultuur. We menen – in tegenstelling tot wat in de proloog bij de ambtsbrieven staat – dat voor het oplossen van deze crisis een verdere doordenking van de ambtstheologie nodig is. De redactie verschilt echter van mening over de vraag in welke richting de ambtstheologie zich zou moeten ontwikkelen. Wij schamen ons dit verschil van inzicht niet, maar leggen het aan de lezer voor, met de uitdrukkelijke uitnodiging zich in het gesprek te mengen. Als aanzet voor dit gesprek geven Wessel ten Boom en Willem Maarten Dekker enkele stellingen die inzetten bij de noodzaak van het bijzonder ambt en het bijbehorend gezag. Daarop reageren Coen Constandse en Udo Doedens met een visie die meer denkt vanuit het algemeen ambt aller gelovigen. We hopen hierover verder te denken in de veronderstelling dat het hier niet per definitie over een onoverkomelijk verschil gaat. We zien andere bijdragen over dit thema graag tegemoet! (de redactie)
Wat is onopgeefbaar aan het klassieke protestantse ambt?
Een beantwoording in thesen
- De zwakte van de protestantse ambtstheologie ligt in het feit dat niet helder onderscheiden wordt tussen (1) het algemeen ambt aller gelovigen; (2) het bijzondere, maar locale ambt van ouderling en diaken en (3) het bijzondere en meer dan locale ambt van predikant.1
De Reformatie heeft de rooms-katholieke onderscheiding tussen geestelijkheid en leken doorbroken met de gedachte van het algemeen ambt aller gelovigen. Het ambt van de priester staat niet langer tussen de gelovige en Christus in. Daarmee is het bemiddelende (priesterlijke) en magische uit de ambtelijke handelingen weggenomen.
Toch hebben Luther en Calvijn een onderscheid tussen gemeente en ambtsdragers willen handhaven, tegen de ‘radicale’ (doperse) reformatie in, die geen bijzonder ambt erkende. Deze ‘tussenpositie’ is theologisch de meest complexe, waarbij de positie van Calvijn nog complexer is dan die van Luther, omdat nu ook nog van bijzondere ambten binnen de locale gemeente (ouderling en diaken) sprake is. Wat is precies het verschil tussen de drie soorten ambten, als dit niet ligt in een aan het bijzonder ambt voorbehouden sacramenteel-priesterlijke bemiddeling tussen God en mens? Deze vraag is nooit echt helder beantwoord. Daardoor blijft de protestantse traditie openstaan naar het doperse alternatief. Zeker nu veel vanzelfsprekend gezag van ambtsdragers verdampt is, en zowel het opnieuw instellen van een bisschop als ook het radicaal loslaten van elk bijzonder ambt zich als serieus alternatief aandient, vraagt deze ‘tussenpositie’ om een nieuwe doordenking.
- Er zijn binnen de kerk in essentie twee ambten: een algemeen ambt der gelovigen en een bijzonder ambt van de voorganger als Christus-representant; dit bijzondere ambt kan eventueel verder onderscheiden worden.
De kern van de protestantse ambtsleer is dat het theologisch onderscheid tussen gemeente en voorganger gehandhaafd blijft, terwijl dit niet langer sacramenteel-priesterlijk wordt ingevuld. Dit betekent dat het verschil tussen de gereformeerde en lutherse ambtsleer relatief is. Dit heeft als praktische consequentie dat de ambten van ouderling en diaken theologisch wel verrijkend, maar niet noodzakelijk zijn.
- Het bijzonder ambt is noodzakelijk omdat het aangeeft dat de kerk van Jezus Christus geen menselijke uitvinding is, maar een gemeenschap die door God is verkoren en geroepen.
De kerk is historisch gesproken wel te herleiden tot de joodse secte, die voortkwam uit de beweging rond Jezus; maar theologisch is de kerk slechts te ‘herleiden’ tot de eeuwige verkiezing van God, die zich in het woord van de profeten en apostelen heeft geopenbaard. De kerk vindt haar grond niet in zichzelf, maar in Christus als het levende Woord van God; Hij is haar fundament. Door het bestaan van het bijzondere ambt houdt de kerk voor zichzelf en de wereld het besef van deze fundering, buiten haar zelf en in gemeenschap met Isra‘l, levend.
- Het bestaan van het ambt geeft aan dat de kerk door Jezus Christus wordt geregeerd.
Het tegenover van de kerk is niet alleen God die de kerk verkiest en roept, maar ook Christus die de kerk regeert. Christus is het Hoofd der kerk. Dit wordt zichtbaar gemaakt in het bijzonder ambt dat Hem representeert. Deze Christusrepresentatie is in die zin de kern van het bijzonder ambt. Een kerk zonder bijzonder ambt verliest dus het openbare en gezagsmatige karakter van het ‘tegenover’ van Christus. Een kerk zonder ambt verliest de Christusrepresentatie en wordt daarmee een voluit aardse onderneming, die geen blijk geeft van haar Bron buiten haar. Dit uit zich of in een sterke “vergeestelijking” van de gemeente, waarin ieder de Geest en daarmee het gelijk meent te bezitten; ofwel in een sterke “verzakelijking” van de kerk, waarbij de kerk haar gezag gaat ontlenen aan een vermeend ‘actuele’ en ‘aansprekende’ presentie in de samenleving, en niet meer aan haar Hoofd.
- De predikant is binnen de gemeente de eigenlijke Christus-representant omdat hij voorgaat in de bediening van Woord en Sacrament. Hij kan in deze bediening ondersteund worden door de ambten van ouderling en diaken.
De predikant vertegenwoordigt in de uitoefening van zijn ambt het ‘gans andere’ van God, waaraan de kerk haar waarheid en gezag ontleent. Hij gaat hierin op priesterlijke wijze de gemeente voor, door de uitleg van de Schriften, de gebeden en de deling van Brood en Wijn. De ruimte voor het bijzondere ambt van ouderling en diaken ontstaat daardoor dat de predikant Christus wel representeert, maar niet ‘is’ of ‘beslaat’, en hij ook anderen in zijn eigen dienst aan Christus kan laten delen. Een belangrijk verschil is daarbij, dat de predikant niet alleen verbonden is aan een plaatselijke gemeente, maar ook aan de kerk in haar geheel. Dit symboliseert een verschillende verhouding tot de locale gemeente. De ouderling en de diaken komen primair uit de gemeente op, en secundair komen zij van ‘Boven’ tot gemeente; de predikant komt primair van ‘Boven’ tot de gemeente, en secundair komt hij uit de gemeente op.
- Het oudtestamentische type van de predikant is de profeet; Mozes voorop.
Wie ‘bijzonder ambt’ zegt, zegt gezag. In laatste instantie heeft alleen het Woord gezag over de gemeente, maar dit gezag van het Woord wordt weerspiegeld in het gezag van de dienaar van dit Woord. Het geloof is uit het gehoor van dit Woord, en daarom kan de gemeente niet zonder de tot dienst aan dit Woord geroepen ambtsdrager. De huidige crisis van de protestantse kerken hangt nauw samen met het verdwijnen van deze gestalte en dit gezag van het Woord. Waar het Woord binnen de kerken zijn gezag verliest, verliest ook de predikant onmiddellijk zijn noodzakelijk gezag als dienaar van dit Woord. De legitimatie van de protestantse kerk is daarmee komen te vervallen.
Door zijn binding aan het Woord, komt de predikant met ŽŽn been buiten de gemeente te staan. Hij staat tussen de gemeente en Christus, zoals Mozes tussen het volk en God in staat; nu eens het opnemend voor God bij het volk, dan weer voor het volk bij God, maar nergens met een van beide samenvallend.
- Het nieuwtestamentische type van de predikant is de apostel; Paulus voorop.
Het ambt van voorganger die wordt verbonden aan de plaatselijke gemeente maakt duidelijk dat de kerk kerk is ‘op gezag van de apostel’. Zij berust op de zending van de Heer. Niet de predikant, maar de plaatselijke gemeente in haar eigen gestalte is daarmee veeleer de voorbijganger, terwijl het Woord van God eeuwig is. Omdat dit gezag aan de predikant verleent, moet hij ook in dit gezag durven staan. Hier is in onze tijd veel moed voor nodig, maar zonder deze moed ontbreekt de nodige afstand tussen de predikant en de gemeente en dat schaadt de zeggingskracht van het Woord.
8. Het feit dat de predikant alleen door een andere predikant in het ambt bevestigd kan worden, laat zien dat het protestantisme op haar eigen wijze vasthoudt aan de apostolische successie. Dit is theologisch juist.
Het is in het protestantisme altijd zo geweest dat een predikant alleen door een andere predikant bevestigd kon worden. Sommigen beschouwen dit als een rudiment van het rooms-katholieke denken. Anderen willen juist deze bevestiging ‘uitbouwen’ tot ‘wijding’. Het gaat hier echter niet om een rudiment, maar om een praktijk die berust op een eigen, doordachte theologie. Enerzijds wordt hiermee de ‘keten’ van predikanten losgemaakt van die van de gemeente. Er is door de geschiedenis heen een eigen voortgang van het Woord en daarom ook een eigen lijn van de dienaren des Woords. Dit onderstreept de zelfstandigheid en het gezag van het Woord en het daarmee verbonden ambt. Anderzijds is er geen sprake van ‘wijding’ omdat de predikant niet de plaats van Christus inneemt of vervangt, maar Hem ‘slechts’ representeert. Vanuit Christus gezien blijven ambtsdrager en gemeente op ŽŽn hoop liggen; vanuit de gemeente gezien staat de ambtsdrager aan de kant van Christus.
- Het feit dat alleen aan de predikant de bediening van de sacramenten, het uitspreken van de groet en de zegen, en de inzegening van het huwelijk toekomt, laat zien dat het onderscheid tussen gemeente en predikant niet uitsluitend op de theologische opleiding berust. Het is niet de theologische opleiding maar de ambtsbevestiging die het onderscheid tussen predikant en gemeente schept.
Voor de prediking van het Evangelie is een academische opleiding noodzakelijk, omdat de voorganger de Schriften in de grondtalen moet kunnen lezen, en zelfstandig moet kunnen uitleggen en toepassen. Voor de andere ambtelijke handelingen is geen opleiding nodig. Iedereen kan immers brood breken en een zegen uitspreken. Daarom beschouwen degenen die het predikantschap louter als functie opvatten, ook het gebonden-zijn van deze handelingen aan de ambtsdrager als een rudiment van de rooms-katholieke ambtsopvatting. Ook dit is echter theologisch onjuist. Het laat juist zien dat het protestantisme het predikantsambt nooit louter functioneel heeft willen opvatten, alsof het onderscheid tussen gemeente en predikant alleen in de opleiding zou liggen. De bevestiging tot het ambt is weliswaar geen wijding, maar schept wel een re‘el onderscheid tussen de dienaar des Woords en de gemeente. De predikant staat vanuit de gemeente gezien aan de kant van Christus. Daarom komen alleen aan hem deze ambtelijke handelingen toe.
Summa: de crisis van de protestantse kerken is mede een crisis van het ambt. Doordat het bijzonder ambt zijn eigen plaats verliest, verliest het Woord aan gezag in de gemeente. Dit kan de gemeente uiteindelijk alleen maar schaden.
Wessel ten Boom en Willem Maarten Dekker
1 Omdat wij het onderscheid tussen de lutherse en gereformeerde traditie theologisch relatief achten spreken wij van “het klassieke protestantse ambt”.