Waarom linkse politiek zo krachteloos is

logoIdW

Een zoektocht naar een verklaring

Het is één van de grote raadsels van de actuele politiek: de meest urgente thema’s zijn ‘links’, en toch is linkse politiek machtelozer en krachtelozer dan ooit. Nooit eerder haalde links minder zetels, in verkiezingen die toch over klimaat en duurzaamheid hadden moeten gaan. Of de toenemende sociale ongelijkheid. Of racisme. Of de schaamteloosheid en de macht van multinationals, over belastingontwijking en –ontduiking. Natuurlijk zijn politieke vraagstukken op zichzelf niet links of rechts. Maar de verschillende politieke stromingen leggen hun accenten, en proberen zich thema’s toe te eigenen. Je zou bij het rijtje hierboven denken: dat zou links niet zwaar moeten vallen. Temeer daar rechts voor deze problemen veelal medeverantwoordelijkheid draagt. Daar komt nog bij dat allerlei typisch rechtse thema’s – vrije markt, deregulering, nadruk op fraude-bestrijding bij uitkeringen, automobiliteit, hypotheekrente-aftrek, kleine overheid – stuk voor stuk ter discussie zijn komen te staan. De tijd van rechtse politiek is voorbij, zou je kunnen denken. Jesse Klaver zei precies dit, twee jaar geleden, vol overtuiging. Hij kon er niet meer naast zitten. En dat gaat veel verder dan één verkiezing terug. Er is iets structureels aan de hand. De velden voor links zijn al jaren wit om te oogsten. Maar de oogst rot weg op het land. Dat is niet alleen in Nederland zo, maar ook elders in Europa, al is in elk land de situatie uiteraard weer anders. Toch: nergens lukt het sociaal-democratische en socialistische partijen op genoemde thema’s significante winst te boeken. Hoe komt dat? In dit artikel zoek ik wat dieper dan mij bekende verklaringen. Ik spreek daarbij van links (en rechts), zonder verder te differentiëren tussen partijen en benaderingen (als conservatief, progressief, kosmopolitisch of wat nog meer). Al is de politieke werkelijkheid complexer dan de simpele links-rechts-tegenstelling, die tegenstelling heeft haar betekenis nog niet verloren.

Andere verklaringen

Eén verklaring voor het uitblijven van linkse macht is dat links veel van haar thema’s verloren heeft aan de veelal rechts-populistische partijen. De traditionele achterban van arbeiders, de lagere klassen of praktisch-geschoolden vertrouwen dit niet meer toe aan links. Links is van die achterban vervreemd geraakt, mede door zich meer voor migranten in te zetten dan voor autochtonen aan de onderkant van de samenleving. Sterker nog: met de inzet voor de migrant keerde progressief links zich soms tegen de oude achterban als xenofoob of erger. Daarmee raakte links veel van haar traditionele stemmers kwijt, maar ook verloor het aan geloofwaardigheid. Dat werd nog versterkt doordat veel sociaal-democraten lang meegingen in het (neo-)liberale beleid van marktwerking en deregulering, een streng begrotingsbeleid en een kleine overheid. Er werd daarin hooguit wat bijgestuurd, in verkiezingstijd veelal naar voren gebracht met uitspraken als ‘wij maken daarin andere keuzes’. Een iets andere inkleding dus, maar geen wezenlijk andere visie op economie en maatschappij. Die leek ook eenvoudigweg niet meer mogelijk. Ik denk dat we daarmee naderen tot dieper liggende oorzaken van de linkse krachteloosheid.

Een conservatief-liberaal klimaat

Uiteraard staat links nog steeds een (min of meer) andere politiek voor. Die tracht men in parlement en verkiezingstijd ook wel over het voetlicht te brengen. Maar precies dat lukt niet. Het resoneert niet, het komt niet over. Om één of andere reden gedijt linkse politiek niet in de huidige samenleving. Het past niet in het sociale en politieke klimaat.

Aan de regeringen van de afgelopen twee decennia is wel af te lezen wat de dominante politieke stemming in onze samenleving is. Over het algemeen waren de kabinetten conservatief (Balkenende) en – al ruim 10 jaar – conservatief-liberaal (Rutte). Zoals in de jaren ’70 een linkse, progressieve stroming veel mensen raakte en meenam, zo is de geest van de tijd nu geheel anders. Het gaat velen om houden wat men heeft, om het eigen bezit, eigen verworvenheden en vrijheden: eigen woning met hypotheekrente-aftrek, automobiliteit en een nadruk op veiligheid en criminaliteitsbestrijding. Daar hoort een eigen moraliteit bij. Die moraal is meritocratisch: de gedachte is dat welvaart en welstand de eigen verdienste is en dus rechtens toekomt aan het individu. Politiek die zich daardoor laat leiden richt zich op het behartigen van de belangen van de eigen kringen (allereerst: autochtonen versus nieuwkomers en migranten).

Moraal in de politiek

Met die verschuiving kun je weliswaar niet zeggen dat de moraal uit de politiek is verdwenen, toch is de politiek in dat opzicht wel uitgehold. Er is geen politiek meer van grote waarden en idealen als (internationale) solidariteit, gerechtigheid, vrede en zelfs mensenrechten. Al die zaken zijn uiteraard niet verdwenen uit de politiek, maar ze worden niet als leidende, appellerende en inspirerende idealen ingezet. (Duurzaamheid is erbij gekomen, maar dat is op zichzelf een al even weinig inspirerend doel als het ‘leefbaar’ van sommige partijen.) Dat verrast niet in een tijd waarin het liberalisme de dominante politieke stroming is. Moraal is daarin uiteraard primair aan het individu. Illustratief is ook dat in deze tijd politieke correctheid opkomt (eerst links, maar later ook rechts), waarbij men volgens eigen codes bepaalde uitspraken wel of niet orde acht.

Een ander wezenlijk aspect van deze ontwikkeling is dat het individuele en het collectieve van plaats wisselden. Het ideaal van een rechtvaardige samenleving wordt steeds meer de vage achtergrond; het is geen expliciet, zelfstandig doel meer maar zou gerealiseerd worden als de koopkrachtplaatjes van de individuele burgers in orde zijn. Grotendeels onopgemerkt worden sociaal-politieke vragen omgezet van collectieve naar individuele problemen. De samenleving heeft zo in zekere zin steeds minder problemen, de individuele burgers hebben ze des te meer (ziekte, achterstand, afstand tot de arbeidsmarkt, integratie).

1968

Deze verschuivingen, deze zogezegd ‘demoralisering’ van de politiek raakt links tot in het hart. Ik zoek daarin de diepste oorzaak van de linkse zwakte. Het lot van de linkse politiek is niet los te zien van de jaren ’60 en ’70, en misschien te verbinden met het jaar 1968: de hoogtijdagen van vrijheidsdrang en idealisme, van emancipatie en democratisering, van solidariteit over de grenzen van klasse, natie en ras heen. Wat daar verder al over gezegd en nog te zeggen is, het lijkt me een formatief moment voor de linkse en progressieve politiek van daarna.

Het geheim van dat historische moment, de historische sensatie ervan bestond, vermoed ik voor een belangrijk deel in het samengaan van twee fundamentele intellectuele of filosofische bewegingen. Het was uiteraard een uitbarsting van individuele vrijheidsdrang, van zelfontplooiing, van zich kunnen, mogen, zelfs moeten uitdrukken, van je uitleven. En tegelijk was het een beweging van hooggestemde, overkoepelende idealen: solidariteit, gerechtigheid en vrede, waar die vrije individuen zich aan bonden. Zo zie ik het als het samengaan van twee formatieve krachten van de moderniteit. Enerzijds, wat betreft die hooggestemde idealen is dat op de noemer te brengen van de Verlichtingsethiek van Kant, diens stringente, verplichtende moraal van de categorische imperatief. In het expressieve, het eigene uitdrukken en uitleven zit aan de andere kant een trek van de Romantiek.

De hooggestemde moraal is nooit helemaal verdwenen uit het linkse politieke discours, maar terugkijkend lijkt het me duidelijk dat van de twee krachten het romantische het gewonnen heeft. Uiteindelijk is vooral het individuele uitleven overgebleven, en was een daadwerkelijke binding aan verplichtende idealen, tegen het eigenbelang in kennelijk teveel gevraagd. De disciplinering en de offers zijn slechts door een klein deel van idealisten volgehouden. Verder heeft de idealistische, linkse beweging steeds meer haar kritische ethische afstand tot de burgerlijke maatschappij verloren en is meer parallel gaan lopen in haar waarden en doelen. Linkse politieke retoriek suggereert veelal nog wel een alternatief te bieden voor de huidige kapitalistische orde van bezit en consumentisme, maar ze maakt dat niet waar. Het spreekt boekdelen dat politieke systeemkritiek komt van nieuwe, min of meer afgescheiden partijen, die wel de ethiek en de idealen huldigen (op ecologie en dierenrechten, op racisme en inclusie) en waar een radicaal andere samenleving wel contouren krijgt.

In hetzelfde schuitje als de kerk, of nog erger …

Linkse politiek kan niet zonder morele idealen als rechtvaardigheid en solidariteit, zonder collectief denken over de samenleving, over klassen en kwetsbaren. Daar rust ze op en ze ondergraaft zichzelf als ze het op een accoordje gooit met het romantische individualisme. Dat dat niet werkt, lijkt me duidelijk. Maar of deze analyse ook een strategie oplevert voor linkse politiek om zichzelf opnieuw uit te vinden, is nog de vraag. De benodigde morele infrastructuur is niet meer zomaar voor handen in de samenleving, op enkele uitzonderingen aan de marges na. Zoals God en geloof hun plausibiliteit in de samenleving verloren hebben, en kerk en theologie moeten zoeken naar hoe met een geseculariseerd publiek te communiceren, zo geldt dat mutatis mutandis voor linkse politici. Hun situatie is wellicht nog precairder, want wat moderne dominees veelal afgeleerd hebben, moeten zij in zekere zin nu juist: moraliseren. Net als voor de kerk, zal het voor links erop aankomen om op een vertrouwenwekkende en aansprekende manier gestalte te geven aan het eigen verhaal, aan rechtvaardigheid en solidariteit. Eén vraag is natuurlijk of dat in de samenleving nog zal werken en mensen zal kunnen winnen. Of voldoende mensen er nog in willen geloven en erop stemmen. Een andere, belangrijkere vraag is of de partijen en leiders er zelf nog wel in geloven.

Coen Constandse

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 11. 13 november 2021