Waarom ik christen ben (2)

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Omdat Christus existentieel noodzakelijk is

Ben ik al lezers kwijt? Degenen die mijn eerste reden om christen te zijn – vanwege de superioriteit van de christelijke beschaving – maar zozo vonden, kan ik misschien nog verleiden met mijn tweede, heel andere en nog dringender reden om christen te worden of te blijven, namelijk dat Christus existentieel noodzakelijk is. Laat me uitleggen wat ik bedoel.

De gedachte dat God ergens noodzakelijk voor is, komt in de klassieke theologie veel voor, maar is in de moderne westerse theologie afgebroken. In de klassieke theologie is God zelfs absoluut noodzakelijk, dus niet noodzakelijk ergens voor, maar Hij bestaat op zo’n manier, dat het onmogelijk is dat Hij niet bestaat. Daarnaast bestaat Hij ook ergens voor. Als Schepper is Hij noodzakelijk voor het bestaan van de wereld, als Verzoener is Hij noodzakelijk voor het wegdoen van de schuld (Cur Deus homo) en als Verlosser is Hij noodzakelijk voor de komst van het Rijk. Terwijl de absolute noodzakelijkheid in de na-oorlogse theologie veel als onbijbels en irrelevant afgedaan is, is de relationele noodzakelijkheid ook onder kritiek gekomen, omdat God geen functie van iets anders kan zijn. Het zou dus een reductie zijn, en bovendien zou het God afhankelijk maken van datgene waar Hij dan noodzakelijk voor is; juist daardoor zou zijn plaats steeds kleiner worden. Vooral in de scheppingsleer speelt dit laatste een rol. Bonhoeffer had het in dit verband over God als ‘Lückenbüsser’, gaatjesvuller. We dachten dat God achter de bliksem zat, maar toen bleek dat Hij daar niet voor nodig is. God leek nodig voor de ontwikkeling en het voortbestaan van het leven, maar de evolutietheorie kan dit ook verklaren – weer een stuk God weg. We dachten dat God nodig was voor de ethiek, maar we blijken de ethiek ook op de rede te kunnen funderen – en weer verliest God een stuk van zijn plaats. Daarom zouden we radicaal moeten stellen dat God geen grond en geen noodzaak heeft. Grondeloos is Hij in ons midden en mitten im Leben jenseitig. Parallel daaraan werd ook het geloof van zijn noodzaak verlost: we moeten niet geloven om in de hemel te komen of iets dergelijks, maar wij geloven om niet (men beriep zich op Job). God is enkel en alleen omwille van zichzelf van belang, formuleerde Jüngel.

Dit lijken allemaal nobele gedachten en ze waren op hun moment ook – ergens noodzakelijk voor. Maar nu is het tijd om hun eenzijdigheid te zien. De huidige problematiek met het godsgeloof laat zich goed zo samenvatten, dat de moderne mens God nergens meer nodig voor acht. Natuurlijk moet God méér zijn dan zijn functie, zoals ook een menselijke persoon altijd meer is dan zijn functie, maar een God die nergens toe dient, functioneert niet en wordt terecht bij het grofvuil gedumpt. Het besef dat God levensnoodzakelijk is zit dan ook diep in de Schriften. Ik denk bijvoorbeeld aan het woord ‘leven’, waarin zoals bekend het hele Johannes-evangelie kan worden samengevat. Er is daar geen betekenisverschil tussen ‘leven’ en ‘eeuwig leven’. Dat betekent dat de functie van Christus inderdaad niet gereduceerd moet worden tot gever-van-leven-na-de-dood, zoals wel eens gebeurd is. Gods existentiële noodzakelijkheid strekt zich uit over het leven voor en na de dood, en moet in onze horizonloze tijd vooral als winst vóór de dood gecommuniceerd worden. Maar dat is dan ook wel de opgave. ‘Ik ben de weg, de waarheid en het léven’, ‘Ik ben de opstanding en het léven’, ‘Ik ben gekomen opdat zij léven hebben’ – etcetera, etcetera.

Theologen die de niet-noodzakelijkheid van God hebben benadrukt, moet je op dit punt niet al te serieus nemen. Miskottes prediking van de grondeloze God is óók een moderne variant van de verkondiging van ellende, verlossing en dankbaarheid; de ellende wordt bij Miskotte alleen wat meer ingevuld vanuit het moderne nihilisme, en de verlossing wordt wat christocentrischer verteld dan in de traditie, maar dat zijn geen essentiële verschillen. Christus blijft existentieel noodzakelijk, zonder Hem is er geen werkelijk leven, zelfs geen echt humanisme mogelijk. En Jüngel identificeert vrijwel God en liefde. Liefde nu is niet noodzakelijk om de planeet te laten ronddraaien of de kachel te laten branden, maar liefde is wel een hogere vorm van noodzakelijkheid; daarom stelt hij dat God niet noodzakelijk, maar meer-dan-noodzakelijk is. God is existentieel noodzakelijk, noodzakelijk om werkelijk, namelijk in vrije liefde levend, mens te zijn. Zo is Hij het noodzakelijke geheim van de mensenwereld.

Natuurlijk is het zo dat dit tweede argument om christen te zijn typisch modern is. Het is zonder de eindeloze lege ruimte die Pascal schrik aanjoeg niet goed denkbaar, en het functioneert tegen de achtergrond van Schopenhauers immense verveling en Kierkegaards geloofssprong. Ik heb God nodig als tegenkracht tegen de zinloosheid. Dat maakt dit argument uiteraard kwetsbaar tegenover de projectietheorie. Kan het niet zijn dat ik mij een Zin verzin omdat ik de zinloosheid niet verdragen kan? Antwoord: dat zou kunnen. Tegen de projectietheorie bestaat geen knock-down-argument. Omgekeerd kan de projectietheorie haar gelijk ook niet bewijzen. Feit is wel dat geloven alleen zin heeft als God zin geeft aan het leven, en als we die zin niet buiten God om kunnen vinden.

Ik kán existentieel niet anders dan tot deze sprong in het zinvolle komen, en kan dus ook niet anders dan het risico op projectie aanvaarden. Ik kan niet anders, omdat juist de moderniteit mij volledig duidelijk heeft gemaakt dat zonder God het menselijk bestaan geen betekenis heeft. Het heelal is niet een mooie kosmos van een x-aantal lagen, een hel en een stel hemelen; het is de eindeloos uitdijende knal waarin het leven spontaan en zonder doel ontstaan is, en ooit, als de zon opbrandt, of nog veel eerder, door onze eigen hand, zal alles weer eindigen in de nacht. De dood heeft het laatste woord, en alle religieuze geneuzel over opa’s die sterretjes aan de hemel worden, kan daar niets aan veranderen. Nog minder de domme frase die je bij alle rouwplechtigheden hoort, dat Jan in onze herinneringen zal blijven leven, want die herinneringen duren maar één of twee generaties, dementie niet meegeteld. Daarnaast: de schuld kan nooit worden weggedaan, wie eens gestolen heeft blijft een dief, en je kunt alleen de pijn van alles wat verkeerd ging en wat je verkeerd deed wat verlichten met luchtigheid en vrolijkheid – opnieuw: tot de dood je komt halen. Als God niet bestaat, is dit alles wat er over het menselijk leven te zeggen is.

Als je dat ontdekt hebt, móet je springen. Als je dan alleen bij je ratio te rade gaat, moet je in het graf springen. Ik herinner mij dat ik mij dat in mijn tienerjaren een keer afvroeg, en me ook levendig voorstelde: waarom graven wij niet één hele grote kuil, en springen daar samen in? (Dat ‘samen’ zou dan, à la Romeo en Juliette, nog een hele kleine troost zijn, maar ook irrationeel.) De zelfmoordenaar is dus de enige echt rationele mens. De inconsequentie van de moderne mens is, dat de meesten toch doorgaan met leven. (Het kan ook een godsbewijs zijn.)

Maar als je niet bij de ratio, maar bij het gelóóf te rade gaat, dan kun je vanuit de ontdekking van de volstrekte zinloosheid ook een andere kant op springen: in de armen van Christus, die de zinloosheid niet tenietdoet, maar omringt met zijn eigen Opstandingsleven, zoals het land omringd wordt door water. De begrenzing door Christus geeft dit zinloze bestaan zin. De betekenis van het bestaan is dat het een moment is in Zijn dynamiek en dat het met alle leugenachtigheid Zijn waarheid niet kan overwinnen.

In de discussie over het aanknopingspunt (Barth, Brunner e.a.) heeft Bultmann gezegd: de zónde is het aanknopingspunt van de openbaring der genade. Dat was een goede vondst. ‘Aanknopingspunt’ impliceert dan niet langer ‘scheppingsanalogie’, zoals Barth vreesde. Het is niet de analogie, maar de tegenspraak, de tegenstand, waar het evangelie bij aansluit. Het evangelie is er, omdat de dood en de zonde er zijn. ‘Van God weten we weinig meer, dan dat Hij zich met de zonde bemoeit.’ (Noordmans) Daarom ook is alle supralaparische theologie en christologie een vergissing (Nicea-Constantinopel).

De romanticus Schleiermacher heeft deze dingen beter begrepen dan Barth en zijn traditie. Schleiermacher zet de leer van Gods eigenschappen zo op, dat deze corresponderen met de toestanden van het ‘vrome zelfbewustzijn’. De eigenschappen van Gods heiligheid en gerechtigheid worden bijvoorbeeld direct betrokken op het bewustzijn van de zonde, en de eigenschappen van eeuwigheid en almacht hebben betrekking op het bewustzijn een schepsel, dus eindig, te zijn. Dat is een manier om in de structuur van de theologie steeds de existentiële noodzaak van God aan te duiden. In dat opzicht (alleen in dat opzicht) verdient Schleiermacher navolging. Want als wij onze tijdgenoten niet duidelijk kunnen maken dat zonde en dood de enige échte problemen van het leven zijn, en dat we alleen door het geloof in Christus, de Gekruisigde (Gods antwoord op de zonde) en Opgestane (Gods antwoord op de dood), op een bij de menselijke existentie passende, zo je wilt authentieke wijze met deze problemen kunnen dealen – dan kunnen we ook de laatste kerk in ons land net zo goed nu alvast sluiten.

Willem Maarten Dekker

Streamer 1: Een God die nergens toe dient, functioneert niet en wordt terecht bij het grofvuil gedumpt.

Streamer 2: Ik heb God nodig als tegenkracht tegen de zinloosheid

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 11, 18 november 2023