Waarom de Israëlzondag moet blijven

logoIdW

 

De jaarlijkse Israëlzondag lijkt in de polarisatie over Joden en Palestijnen langzaam maar zeker te verdampen. De invulling varieert van ‘wij hebben de Israëlzondag omgezet in een Midden-Oostenzondag’ tot ‘bij ons ligt de Israëlische vlag gedrapeerd over de avondmaalstafel’. Dan heb ik het nog niet over dooddoeners als ‘Voor ons is elke zondag een Israëlzondag’ of ‘Er zijn al te veel themazondagen’. Wat gaat er verloren als de Israëlzondag onverhoopt een zachte dood zou sterven?

Instelling

Voorjaar 1949. De Nederlandse Hervormde Kerk zoekt beschaamd naar een nieuwe relatie tot de overgeblevenen van het Joodse volk. Zij kan niet verder op de oude voet van eeuwen. Een kerkorde komt er waarin niet ‘zending onder Joden’ maar ‘gesprek met Israël’ centraal staat. Een proeve van opnieuw belijden, Fundamenten en Perspectieven van belijden, ziet het licht waarin de plaats van Israël in de heilsgeschiedenis voor het eerst expliciet ter sprake komt. En een nieuw liturgisch fenomeen wordt ingevoerd: de jaarlijkse Israëlzondag. De eredienst op deze zondag zal zich kenmerken door ‘opwekking van liefde voor Israël’, prediking over ‘de plaats en de toekomst van het Joodse volk in de heilsgang van het Koninkrijk Gods’ en zal in hoge mate het karakter van ‘een gebeds­ure’ dragen.

Vanaf 1985 participeren de Gereformeerde Kerken in de viering, terwijl in 1988 de Lutheranen volgen. De Israëlzondag draagt dus het kerkelijk zegel van de Protestantse Kerk in Nederland.

Vaste datum

De Israëlzondag zal vallen, luidt het besluit van 1949, bij voorkeur op de zondag vóór Grote Verzoendag. Over die datum wil ik het nu vooral hebben.

Er bestond voor de oorlog in Amsterdam een traditie om de najaarsfeesten van de synagoge te begeleiden met gebedssamenkomsten van de christelijke gemeente. Met name tijdens Grote Verzoendag. Dat laatste hield in dat in een Mokumse kerk vijfentwintig uren onafgebroken gebeden werd voor Israël. Denken we het ons in.

Bij deze Amsterdamse gebedsure sluit na de oorlog de landelijke Israëlzondag aan. Dat betekent dat we voor de datum van deze dag de Joodse kalender moeten raadplegen. Maar dat blijkt al snel teveel gevraagd van een heiden-christelijke kerk. Willem Barnard sneed zich ooit van woede bij het scheren toen hij vernam dat de wereldkerk weer eens een poging had ondernomen tot een vaste paasdatum te komen. In dat geval hield het voor Barnard op met de kerk. Hoe lang hield de kerk van 1949 het vol met de zondag vóór Grote Verzoendag? Zegge en schrijve één jaar. Met ingang van 1950 werd de Israëlzondag ‘vastgelegd’ op de eerste zondag van oktober.

Zevende maand

Maar die vaste datum valt telkenjare wel in de buurt van de Joodse gedenkdagen van de herfst. In de schaduw van de hoge dagen van de zevende maand, Rosj Hasjana, Jom Kipoer, Soekot en Simchat Thora.

Met de woorden ‘in de schaduw van’ bevind ik mij in het taalveld van ‘De Adem van het jaar’, het jaarrooster dat mij indertijd in de pastorie deed opademen. De viva vox van de samenstellers klinkt me nog in de oren: Willem Barnard, Tim Overbosch, Rudolf Boon, Frits Mehrtens, Willem Vogel. Nee, deze Adem heeft nooit ‘het doen van een knieval beoogd voor het tradionele missale romanum’, zo verzekert het protestants schrijverscollectief. Maar intussen. De slapende hond in mij was gewekt. Helder herinner ik me mijn vraag aan de plaatselijke pastoor. Of hij zo’n eerbiedwaardig Romeins missaal mij kon lenen. Hij moest de zoldertrap beklimmen om het te vinden. ‘Houd het maar’, zei hij, ‘wij gebruiken het niet meer’.

Het was niet aan protestantse dovemansoren gezegd. Ik ontdekte liturgische oerbronnen. Vooral de Quatertemperdagen bij het begin van de seizoenen fascineerden me. Het meest die van het najaar. Hoe kon het dat hier de Schriftlezingen de gedenkdagen van de synagoge met de daar voorgeschreven lezingen lieten resoneren?

Resoneren

Het zou het voor mij een dierbaar werkwoord worden toen ik als gast in de synagoge de vieringen van de zevende maand van nabij meemaakte. Het verbindingswoord resoneren werd me aangereikt door rabbijn Irving Greenberg in zijn The Jewish Way. Greenberg schrijft de geschiedenis van de Joodse gedenkdagen ook voor niet-Joden die de visioenen van het jodendom willen verstaan en die zo kunnen ontdekken hoe dit jodendom resoneert in hun eigen godsdienstig leven. De kalender van Israël wil weerklank – weer klank – vinden in leer, liturgie en leven van de kerk.

Voorjaar en najaar

Geen wonder dat de Israëlzondag op den duur wel moet vastlopen als van dit begin(sel) van de ‘verdonkeremaande’ (Barnard) zevende maand niet meer geweten wordt. Waarvan beroven we ons in dit geval?

De kalender van de synagoge is gespannen tussen de polen van voorjaar en najaar. Tussen Pesach, volle maan van de lente, en Soekot, volle maan van het najaar. Pasen als uittocht uit het angstland en Pasen als weg door de woestijn. Het is het levenswerk van Dirk Monshouwer geweest ons de ogen te openen voor deze fundamentele tweepoligheid, óók in het jaar van de kerk.

Pijnlijke vraag is vooral die naar het verdwijnen van een christelijke pendant van Soekot. Terwijl we uitgerekend daarvoor de liturgie van een heel bijbelboek ter beschikking hebben, de Apocalypse van Johannes.

Zoals elk liturgicum een gedetailleerde geschiedenis kent – een samengaan van kerkelijke orde en bestaand volksgeloof – geldt dat ook het verdwenen Loofhuttenfeest. Hoe kon het ooit zover komen dat we met Pinksteren zonder schaamte gingen zeggen dat we nu de ‘feestloze helft’ van het kerkelijk jaar waren binnengetreden?

Het lenteseizoen is op de kerkelijke kalender dermate overheersend geworden, dat daarbij vergeleken het najaar gaandeweg begon te verbleken. De palmtakken van Loofhutten en het heilige der heiligen van Grote Verzoendag verhuisden naar het voorjaar, naar Palmzondag en Goede Vrijdag. ‘Jezus in het voorjaar’ werd ons vertrouwd in lijdenstijd en paasglorie, ‘Jezus in het najaar’ heel wat minder. En dat terwijl het Evangelie van Johannes Jezus in de herfst uitvoerig schildert, in zijn opgaan naar Jeruzalem om het feest van de Loofhutten te vieren. Johannes vertelt langs de lijnen van de Joodse kalender. In hoofdstuk zeven begint Soekot en in hoofdstuk tien is hij aangekomen bij Chanoeka, het winterfeest van de herinwijding van de ooit ontwijde tempel.

Pelgrimage

Kunnen we de uit handen geglipte draad weer oppakken? Een persoonlijke ervaring. Als gast in een Amstelveense synagoge op de eerste dag van Soekot hoorde ik de profetenlezing van die dag, Zacharja 14. Het grootse visioen van het aardse Jeruzalem in hemels licht. Het zicht op de overgeblevenen van de volken die zich gewapend tegen hun eigen midden, Sion, hadden gekeerd, maar die nu als pelgrims optrekken naar de heilige stad. Om daar de Ene te aanbidden als de Koning van de ganse aarde en om met het Joodse volk het feest van Soekot te vieren.

Ik hoorde en zag daar in de synagoge dit visioen als een dringende oproep – zoveel tijd hebben we niet meer – om als kerk ons op weg te begeven richting Jeruzalem. Om te beginnen in de eredienst, elke eerste dag van de week.

Verwachting

Verwachting is hiermee voorgoed gewekt. En dat raakt het hart van de Israëlzondag bovenal. Verwachting die liturgisch te laat komt wanneer we tot de Adventsweken wachten. Waarom zetten we een nieuw kerkelijk jaar niet eerder in dan de krap bemeten vier zondagen voor Kerst? Laten we beginnen wanneer de sjofar van Rosj Hasjana klinkt en wanneer de synagoge later in de maand het boek In den beginne weer van aanvang af gaat lezen. Laten we van week tot week het boek Genesis meelezen, het boek van ‘de wording van Israël temidden van de volkeren’ (Breukel­man). Dit meelezen met Israël door de herfst heen biedt de bijbelse opmaat naar het feest van Jezus’ geboorte, op de wijze zoals Matteüs inzet met de wording van Jezus temidden van Israël. Zo lezen we de genesis van de Messias mee vanaf  ‘In den beginne’. Aan de hand van Mozes naar het midwinterfeest. Om op deze manier tegen de tijd van het Midwinterfeest beslagen ten ijs te komen.

En we zullen zien: Kerst staat dan onverwacht in nieuw licht. Het oude licht kennen we, maar al te goed, dat van de midwinterzon in ons Noord-Europa. Maar Jezus nu te zien als een licht in de wereld gekomen, als een vuurkolom in de woestijn onderweg, als de vuurzuil die hemel en aarde verbindt. Kerst – over vaste datum gesproken – dus in het licht van tabernakel en tent van het Loofhuttenfeest. Zoals Johannes ons had voorgehouden: ‘Het spreken is vlees-en-bloed geworden en heeft bij ons zijn tent opgeslagen’ (1:14, Naardense Bijbel). In de verwachting dat de tent van God bij de mensen zal zijn en Hij bij hen zal wonen (Openb. 21:3).

Het is deze verwachting die de Israëlzondag als vreemde eend in de bijt elk jaar opnieuw in mij oproept. Daarom moet deze sleutelzondag blijven, willen we liturgisch niet terugvallen in het heidendom dat van geen verwachting weet.

Henk Vreekamp

Dr H. Vreekamp is em. predikant en oud-secretaris van de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël (NHK)