Vrijmoedig en bezorgd
De noodzaak van het getuigenis – dat is de thematiek van mijn dissertatie. Ik laat zien dat die noodzakelijkheid een leidende gedachte is in het werk van de Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas. Volgens Hauerwas is getuigenis noodzakelijk voor de kerk. Getuigende praktijken waarin het geloof geleefd wordt maken de kerk tot wat ze is en zonder die praktijken verliest de kerk zijn bestaansrecht. Getuigenis is ook noodzakelijk is voor theologen, en eigenlijk voor iedereen die de werkelijkheid waarin we leven probeert te snappen. Getuigende praktijken kunnen ons helpen om de ware aard van onze werkelijkheid te begrijpen. Hoewel ik ook kritisch ben op de manier waarop Hauerwas deze thematiek uitwerkt, is mijn conclusie toch dat hij een belangwekkend punt maakt. Vandaar dat mijn handen gingen jeuken om te reageren toen Willem Maarten Dekker in zijn recensie van mijn dissertatie (IdW43/9) vertelde dat hij niet overtuigd was en stelde dat getuigenis weliswaar centraal staat in ons leven maar niet in ons denken. De vragen die Edward van ‘t Slot (IdW43/11) naar aanleiding van het stuk van Dekker stelde, bieden mij een mooie gelegenheid om een reactie te geven. Ik loop ze alle drie langs.
Is ‘getuigenis’ bij Hauerwas werkelijk alleen iets wat binnen de gemeente, ‘voor gelovigen’, plaatsvindt, vanuit de individuele ervaring?
Nee, integendeel. Dekker heeft in dit opzicht mijn weergave van Hauerwas niet goed begrepen. Eén van de belangrijke thema’s in Hauerwas’ theologie is zijn kritiek op de centrale rol die individuele beleving speelt in het Amerikaanse christendom en haar liberale en evangelicale theologieën – ook die van de methodistische kerk waaruit Hauerwas afkomstig is. Zijn kritiek lijkt sterk op die van Karl Barth op het Duitse cultuurprotestantisme. Hauerwas herinnert zijn oh zo vrome geloofsgenoten eraan dat de God van de bijbel anders is. De God die we leren kennen in de verhalen van Israël en van Jezus, hebben we niet in onze greep. Deze God is anders dan de Supreme Power van de Civil Religion en ook anders dan wat we horen in testimonies zoals ‘Jesus has come into my heart’. In mijn dissertatie leg ik uit dat Hauerwas precies om deze reden vermijdt om het woord ‘testimony’ te gebruiken. Hij spreekt liever over ‘witness’. Alleen in zijn autobiografie gebruikt hij het woord ‘testimony’ een paar keer. Hij eigent zich het woord opnieuw toe omdat hij, ondanks alle problemen van de traditie waaruit hij komt, toch ook trouw wil blijven aan de kerk van zijn jeugd.
Wat is getuigen bij Hauerwas dan? Hauerwas gebruikt het woord getuigenis in zijn zoektocht naar een alternatief voor de oppervlakkige, sentimentalistische, individualistische neigingen in de Amerikaanse kerkelijke cultuur en theologie. Getuigenis verwijst naar waarachtig en getrouw leven. Getuigenis is leven in gehoorzaamheid aan de roeping van de ene, ware God die we in de bijbel leren kennen. In dit toegewijde leven wordt iets zichtbaar van die Ene en het leven zoals de hij dat bedoeld heeft. Ik heb in mijn dissertatie betoogd dat de idee dat God mensen tot zijn getuigen maakt, ondersteund wordt door een aantal passages in de bijbel. Neem bijvoorbeeld Jesaja 43 en 44 waar de Heer zijn volk roept: “Gij zijt, luidt het woord des HEREN, mijn getuigen” (43:10). Zie ook Openbaring waar we lezen dat Christus over Antipas spreekt als “mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont”(2:13).
Trekt Dekker ‘denken’ en ‘ leven’ bij Barth niet te ver uit elkaar, wanneer het denken zelf geen getuigenis meer mag zijn? En wat is de positie van Hauerwas/Baan hierin?
Ja, ik denk van wel. Natuurlijk moeten we onderscheid maken tussen denken en leven. Theologie is nadenken over geloof en als zodanig een bezigheid van geschoolden of geleerden. Theologie kan echter niet los van de kerk bestaan – het is een functie van de kerk. In mijn dissertatie betoog ik dat Hauerwas begrepen moet worden als een theoloog in de school van Anselmus en Barth, de school van fides quaerens intellectum, geloof dat begrip zoekt. Dat betekent ook dat theologie iets vraagt van de theoloog dat niet op eenzelfde wijze van andere geleerden gevraagd wordt. Je moet op de één of andere manier delen in dat geloof van de kerk. Ik denk dat Barth en Hauerwas ook in dit opzicht zeer verwant zijn. Barth geeft zijn tijdschrift in de jaren dertig de veelzeggend titel ´Theologische Existenz heute´. De titel van één van Hauerwas´ belangrijke boeken luidt Christian Existence Today.
Je zou dus vanuit Barth en Hauerwas kunnen zeggen dat de theoloog niet alleen geleerde, maar ook getuige is. De theoloog gehoorzaamt Christus’ roeping van de kerk om zijn getuigen te zijn echter op een eigensoortige manier, namelijk door in de reflectieve taal van de wetenschappen te getuigen van het levensgetuigenis in de kerk. En daarbij toetst de theoloog ook in hoeverre de kerk trouw blijft aan haar oorspronkelijke roeping.
Als de kerkelijke theologie in gesprek gaat met bijvoorbeeld de filosofie, heeft ze dan haar plaats niet veel meer te bevechten dan misschien in de tijd van Barth nog het geval was? Mikt het ‘getuigenis’-begrip in bijvoorbeeld Hauerwas’ theologie daar niet op?
Ook deze vragen beantwoord ik bevestigend. Theologie is bij Hauerwas geen geheimtaal. Hij maakt dankbaar gebruik van inzichten en denkbeelden die in filosofie, literatuurkritiek en sociale wetenschappen voorhanden zijn. Hij verantwoordt zijn denken ook door het debat aan te gaan met niet-christelijke intellectuelen. Tegelijk is Hauerwas zich er van bewust dat geloof wel uit te leggen maar niet te verklaren is. Beginpunt van zijn theologie is immers dat geloof een gave is van God aan de kerk. Ook daarin zie ik een sterke verwantschap tussen Barth en Hauerwas. Ik moet denken aan de discussie tussen Barth en Scholz in het eerste deel van de Kirchliche Dogmatik. Het behoeft nauwelijks betoog dat een dergelijke theologie in het huidig tijdsgewricht veel meer te bevechten heeft. Het is echter niet zozeer de theologie die de neiging heeft in geheimtaal te gaan preken, het is het dominante seculiere wetenschappelijke discours dat maar slecht om kan gaan met het feit dat er binnen religies levende denktradities bestaan, waarin geleerden proberen om zinnige dingen te zeggen over God, de wereld en onszelf.
Het begrip getuigenis mikt inderdaad op deze situatie. Volgens Hauerwas kunnen theologen de waarheid van het christelijk geloof niet bewijzen maar ze kunnen wel duidelijk maken dat het geloof te denken geeft. En één van de manieren waarop dat kan, is door te wijzen op levensgetuigenissen. Levensgetuigenissen maken duidelijk dat het christelijk geloof iets anders is dan een inwisselbare mening of een onbereikbaar ideaal. Levensgetuigenissen laten zien hoe het christelijk geloof in een wereld van onzekerheden een waarachtige manier van leven mogelijk maakt. Zo zijn levensgetuigenissen een sterke aanwijzing dat de God van de bijbel geen fantasie is.
Dekker vraagt zich af of het wel gepast is om verhalen van levensgetuigenissen op te nemen in een systematisch theologisch vertoog, zoals ik in mijn dissertatie doe. Dekkers twijfels hebben mij niet overtuigd. Ik pleit ervoor dat we onszelf als theologen dwingen om concreet te worden en duidelijk te maken waar in onze laatmoderne cultuur waarachtige gestalten van geloven zichtbaar zijn. Het gaat me niet om hagiografie, het gaat me erom dat theologie duidelijk maakt hoe gemeenschappen en individuen met vallen en opstaan een waarachtige manier van leven vinden. Juist in een gefragmentariseerde samenleving is het wijzen op levensgetuigenissen een vruchtbare vorm van publieke theologie
Ik zou tot slot ook op een verschil willen wijzen in de ecclesiologieën van Barth en Hauerwas. Het prangende verschil van inzicht tussen Hauerwas en Barth is pneumatologisch. Barth heeft goede redenen om terughoudend te zijn als hij spreekt over wat de kerk vermag. Want altijd ligt de mogelijkheid op de loer dat we onszelf met brave prietpraat en quasi-religieuze praktijken voor de gek houden. Daarom stelt Barth dat de Heilige Geest zich niet laat binden aan kerkelijke praktijken. Hauerwas vindt dat Barth overbezorgd is over wat de kerk vermag. Waar Barth zegt dat God de kerk niet nodig heeft om de wereld te redden, daar zegt Hauerwas dat God de kerk verkozen heeft als zijn heilsinstrument. Dat maakt hem echter niet tot sektariër zoals Dekker suggereert. Hauerwas denkt meer vanuit de aanwezigheid en bestendigheid van de Geest in de kerk. Hij spreekt over de kerk als een oefenplaats waarin we ingewijd worden in het christelijke leven en over de Geest als de kracht die zich verbindt met deze kerkelijke praktijken.
Hoewel ik geneigd ben om Hauerwas’ vrijmoedigheid in zijn spreken over de kerk te verdedigen, zie ik zeker ook dat Barth goede redenen heeft om ons te waarschuwen tegen al te veel vrijmoedigheid. Het zou weleens zo kunnen zijn dat we Barth’s bezorgdheid even goed nodig hebben als Hauerwas’ vrijmoedigheid.
Ariaan Baan
Dr. A. Baan is predikant in Zoutkamp en Scheemda (PKN). Een handelsuitgave van The Necessity of Witness: Stanley Hauerwas’s Contribution to Systematic Theology is in voorbereiding.