Vrijheid in de beperking – Meijering over Barth

 

 

Het is een merkwaardig toeval dat nu alle docenten bij wie ik in mijn ene Leidse jaar (2000-2001) colleges volgde, een boek over de dood geschreven hebben of tenminste een boek, waarin de dood een grote rol speelt. Twee daarvan waren ernstig ziek en schreven in het aangezicht van een naderend einde: Kune Biezeveld en Gerrit de Kruijf. De derde, Eginhard Meijering, is 82 jaar oud en draagt zijn boek In vrijheid binnen Gods perken (vermoedelijk) op aan zijn overleden vrouw.

De boeken van Biezeveld en De Kruijf las ik jaren eerder. Van Biezeveld is mij vooral bijgebleven dat de grote woorden van Pasen haar nauwelijks troost konden bieden in de laatste fase van haar leven, maar wèl de ontluikende lente. Aan deze heel eerlijke en voor mij invoelbare passage herinner ik mij na al die tijd nog goed.[1] Zo was ze ook als docent. In haar colleges verhield ze zich steeds op een welwillende, maar ook kritische en feministische manier tot de theologie van Karl Barth. Onder de studenten waren in dat jaar bijna alleen ex-Amsterdammers. Wij moesten daar niets van hebben. Ik gruwelde sowieso van feministische theologie in die tijd. Op alle vragen die Biezeveld stelde om ons uit de tent te lokken en tot een meer persoonlijke insteek in de dogmatiek te animeren, antwoordden wij steevast met “Jezus Christus”. Zichtbaar verwonderd over deze invulling van het vak systematische theologie vertelde ze op een gegeven moment de mop van Sam en Moos op de zondagsschool: “Het is bruin, heeft een lange pluimstaart en springt van tak tot tak – wat is het?” “Nou, zegt Moos, ik denk een eekhoorn, maar het zal het kindeke Jezus wel zijn.”

Bij Gerrit de Kruijf herinner ik me een college waarin hij Jezus’ woorden aanhaalde “zij, die gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar zij, die ziek zijn”. De Kruijf keek de kring rond en zei: “wij willen dit niet alleen geloven, maar ook nog eens studeren en er zelfs ons beroep van maken. Wij zijn dus heel ziek.” Ik moest hier later nog vaak aan denken. Zijn verzameling korte teksten over de “dood van dichterbij” kwam uit toen ik zwanger was van mijn derde dochter.[2]Misschien dat ik ze daardoor vooral las als woorden over het leven.

Als iets mij voor feministische theologie gesensibiliseerd heeft, zijn het mijn zwangerschappen geweest en de alles bepalende uitwerking die zij op mijn leven hadden. Een ander belangrijke thema in mijn wetenschappelijk werk is de reflectie op het heel speciale beroep van predikant. Precies deze aspecten wil ik naar voren halen bij mijn bespreking van het boek van Meijering.

Het boek behandelt Barths gedachten over de zin en eindigheid van ons leven zoals ze ons uit de Kirchliche Dogmatikbekend zijn, afgewisseld met informatie over gebeurtenissen in zijn leven en zijn eigen uitspraken daarover.[3] Na een inleiding volgt het hoofdgedeelte “Vrijheid in de beperking”, dat uit drie delen bestaat. In het eerste deel beschrijft Meijering aan de hand van KD III, 4 (1951) hoe de begrensdheid van ons leven bij Barth garant staat voor de unieke, want eenmalige kans om iets van ons leven te maken, of anders gezegd: de eenmalige kans om Gods geboden te horen en ernaar te leven.

Het handelen van een christen moet dus “worden gemeten aan de vraag of hij in zijn leven zijn kansen heeft gegrepen of juist verzuimd heeft dat te doen” (27). Of zijn leven kort of lang duurt, is daarbij niet van belang. Wanneer een mensenleven vroeg eindigt, mogen we niet in opstand komen. Op dit punt herinnert Meijering aan de vroege dood van Barths zoon Matthias in het jaar 1941. In zijn biografie citeert Eberhard Busch Barth met aangrijpende woorden: “Dieser Tod ist ‘mir näher gegangen als bisher jeder Todesfall’ – zumal da der Sohn ‘trotz seiner 20 Jahre noch so gar nicht flügge war, sondern erst in einem sehr träumerischen Anmarsch dem wirklichen Leben entgegen’. ‘Aber wir standen Alle unter dem Eindruck, dass sein Leben, in welchem er immer sehr eigene Wege gegangen war, so abgeschlossen war, dass man eigentlich nicht zu klagen wagte.’”[4] Niemand durfde te klagen. Helaas kennen we de reactie van het gezin Barth alleen via deze woorden. Een eigen bericht van Matthias’ moeder, Nelly Barth, is (voorzover ik weet) niet bekend. Hoe heeft zij de dood van haar derde zoon beleefd? Onwillekeurig denk ik aan de overlevering van de kindermoord van Betlehem bij Matteüs en de verwijzing naar Rachels luide protest: ‘Er klinkt een stem in Rama, geween en luid geklaag. Rachel beweent haar kinderen en wil niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’ Ik denk dat Barths dogmatiek wat betreft de onvoorwaardelijke acceptatie van een vroege dood correctie behoeft. Zonder Meijerings verwijzing naar de mogelijke “Sitz im Leben” van dit punt in zijn dogmatiek zou het me wellicht niet zo opgevallen zijn.

Nadat Meijering in het tweede deel in het kader van het aannemen van kansen het verschil tussen roeping en beroep thematiseert, gaat het in het derde deel om de menselijke eer. Hier gaat hij ook nader in op de vraag wat het voor mensen betekent in de huidige tijd en binnen de huidige kerkelijke structuren predikant te zijn. Dit doet hij op een heel pastorale manier. Meijering schrijft: “De onderlinge verhoudingen tussen predikanten kunnen, zoals bekend, notoir slecht zijn. De werksituatie geeft hier aanleiding toe. Het is onontkoombaar dat in gemeentes waarin meer predikanten zijn, men met name vergelijkingen maakt tussen het aantal kerkgangers.” (66v.) Goed is het dat Meijering hier naar de werksituatie verwijst en gevoelens van concurrentie of jaloezie niet als individuele karakterzwakte van de betreffende predikant wegzet.[5] Daarnaast benadrukt hij dat de van God verkregen eer rust in het leven van mensen brengt. Omdat zij de eer uitsluitend van en voor God hebben, kan niemand hun deze werkelijk afnemen. Predikanten of beter gezegd christenen in het algemeen kunnen in dit opzicht eigenlijk heel onbekommerd leven. Dat dit makkelijker gezegd is dan gedaan, laat Meijering aan de hand van tal van voorbeelden zien, anekdotes uit het leven van Barth (een vernietigende recensie in de gezaghebbende Theologische Literaturzeitung), maar ook verhalen over persoonlijke krenkingen van hem bekende hoogleraren.

In het tweede deel had Meijering overigens al de moeilijkheden voor predikanten beschreven die specifiek met een krimpende kerk samenhangen. In de geest van Barths uiteenzettingen over een zogenaamde ‘dynamisering van het beroep’ toonde Meijering hier begrip voor predikanten die een andere werkkring zoeken: “We zijn in de kerk geneigd om bij het predikantschap roeping en beroep te identificeren. Dat maakt het moeilijk om het predikantschap te beëindigen zonder het gevoel te hebben hiermee Gods roeping te verzaken. Het wordt dan een zaak van geloof of men toch voor een andere functie kan en wil kiezen waarin men aan de roepstem van God op een nieuwe manier wil gehoorzamen” (57).

Barths overwegingen over de begrensdheid van ons leven raken aan heel concrete levensthema’s. Het is de verdienste van Meijering dat hij deze raakvlakken met Fingerspitzengefühl naar voren haalt en op deze manier het veelgehoorde verwijt ontkracht dat Barth “dogmatiseert los van de menselijke situatie” (73). Uiteindelijk leest Meijerings boek ook als een pleidooi om “in de geest van Barth tegelijk helemaal progressief en helemaal conservatief” (56) te zijn. Daarbij moest ik terugdenken aan een college waarin Meijering over de vrijzinnigheid zei “they do the right things for the wrong reasons” en over de orthodoxie “they do the wrong things for the right reasons”.

Jantine Nierop

Eginhard Meijering: In vrijheid binnen Gods perken. Overwegingen n.a.v. Karl Barths visie op de begrensdheid van ons leven (2022)

[1]          Kune Biezeveld: Als scherven spreken. Over God in het leven van alledag, Zoetermeer 2008, 118.

[2]          Gerrit de Kruijf: De dood van dichterbij, Amsterdam 2012.

[3]          Aan de hand van de biografische werken van Eberhard Busch: Karl Barths Lebenslauf, nach seinen Briefen und autobiografischen Texten, München 1976 en Meine Zeit mit Karl Barth. Tagebuch 1965-1968. Göttingen 2011.

[4]          Busch 1976, 325.

[5]          Vergelijk op dit punt mijn boek Eine Gemeinde, mehrere PfarrerInnen. Reflexionen auf das mehrstellige Pfarramt aus einer historischen, empirischen und akteurtheoretischen Perspektive, Stuttgart 2017, 236.

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 3, 5 maart 2023