Vrijheid en gehoorzaamheid

logoIdW

In het decembernummer van vorig jaar (IdW 44/12) schreef ik enige Pensées naar aanleiding van de vluchteling. Ik voerde hierin een pleidooi voor het weer opnemen van ‘disciplinering’ als categorie van het geloof, zodat met name ons moderne vrijheidsbegrip het moest ontgelden. Ik stelde daarbij onder andere dat het (politieke) probleem van onze externe grenzeloosheid in wezen het probleem van onze innerlijke grenzeloosheid is. In zijn reactie onder de titel ‘Disciplinerende vrijheid’ (IdW 44/5) heeft At Polhuis me uitgedaagd mij te expliciteren en daarbij duidelijk te maken dat ik met mijn pleidooi niet terugval in een “benauwend conservatisme”. Hij is er niet helemaal gerust op.

Polhuis proeft in al die Pensées een hartstochtelijk verlangen naar een voor God geheiligd leven. Hij herkent zich daar ook in. Zo schrijft hij: “Met hem [WtB] verlang ik naar een levensstijl die door de rechtvaardiging, dat is voor mij de vrijmaking, gekenmerkt wordt.” Geen rechtvaardiging zonder heiliging, geen christelijke vrijheid zonder toewijding aan de Heer. Tegelijk wantrouwt Polhuis mijn pleidooi voor disciplinering, en hij ziet mij als een kind van de ‘doorgeschoten’ jaren zestig dat op zoek is naar houvast en een nieuw ‘bezield verband’. Wil ik na alle kaalslag niet gewoon terug naar een conservatieve ethiek? Om te voorkomen dat het kind met het badwater wordt weggegooid, zal de discipline gebonden moeten blijven aan de vrijheid, zo bepleit Polhuis dan. Ik ben het daarmee eens, maar het probleem met twee woorden te moeten spreken is daarmee niet van tafel. Ik laat mijn gedachten cirkelen rond ‘wet’, ‘verbond’ en ‘Drie-eenheid’.

Wet

Wat is vrijheid? De Wet die God aan Israël geeft, is meer dan een praktische ‘noodmaatregel’ om Israëls vrijheid te bewaren. Zij is verkondiging en belofte van een heilig bestaan, die blijvend voor Israël uitgaat. Het is dus niet zo dat Israëls vrijheid er uit bestaat om na de verlossing uit de slavernij als de andere volken ergens op aarde te mogen eten en drinken en andere leuke dingen te doen, en dat er nu een aantal humane regelingen moeten worden getroffen om dat te garanderen. Dat zou een tamelijk conservatief of ‘burgerlijk’ vrijheidsbegrip zijn, waar alle staten steeds weer toe neigen. Mozes spreekt anders. Niet de bevrijding uit Egypte, maar de uitstorting van de Tien Woorden lijkt Gods hoogtepunt aan Israël te zijn, het eigenlijke geschenk van zijn vrijheid. Israël moet door zijn thora met hart en ziel gebonden worden aan de Heer, met een tucht en inrichting die het hele bestaan raakt, dat zo het verhaal van zijn Redder levend houdt. Paradoxaal genoeg: niet zozeer in het zitten onder de vijgenboom is Israël dus vrij, als wel in de discipline een heilig volk te zijn. Vreugde der Wet! Juist zo is Hij nabij, en houdt ons een venster voor van een toekomstig leven met Hem en elkaar in zijn onwankelbare trouw.

Dat Israël zal falen in zijn toewijding wordt al in de boeken van Mozes duidelijk, en dat deze toewijding meer de gestalte zal krijgen van een lijdende godsknecht, ja, zelfs een verloren gaan omwille van de volkeren, wordt uit de profeten verder duidelijk. Maar dat bindt Israël alleen maar meer aan God en het onderhouden van zijn geboden in een laatste hoop op Hem. Zoals Habakuk kan zeggen: “De rechtvaardige zal leven uit trouw” (2:4). Meer dan het noodlottig verspelen van Gods vrijheid zullen we in deze gang van Israël dan ook juist het overwinnen van deze vrijheid mogen horen door het geloof alleen. Ik wil mezelf niet overschreeuwen. Net als iedereen heb ik mijn burgerlijke vrijheden nodig (ik geloof ook dat God ons die gunt). Maar ik hoor in die disciplinering van Israël aan de thora en de gehoorzaamheid van Jezus tot op het kruis de belofte van een vrijheid die de hele wereld aangaat en sterker is dan wat wij mensen er zelf ooit van maken.

Als ik pleit voor discipline gaat het me erom het zicht op deze vrijheid te bewaren, en dan niet alsof ik haar al had maar omdat ik op haar hoop. Daarin ben ik inmiddels inderdaad conservatief, dat bij deze vrijheid mijns inziens het besef van een grens en een innerlijke tucht hoort om tussen God en mens, hemel en aarde, eeuwigheid en tijd, dag en nacht, goed en fout, vrijheid en gebondenheid, te onderscheiden. Is dat ‘benauwend’? Daar is toch ook het wonder dat wij ons bevrijd voelen onze harten te verheffen en durven te zeggen dat God alleen onze vrijheid is, en ondertussen leren in die hoop onze lasten te dragen. Met het oog op de vluchtelingen (en zij die dat niet eens kunnen zijn) of hen die het leven moe zijn, vind ik het bijvoorbeeld wijzer om terug te keren naar een besef dat het leven principieel een lijden is voor ieder schepsel, dan een humanitaire houding in te nemen met een blinddoek voor voor wat er allemaal speelt.

Verbond

De eigenlijke ‘geest van deze eeuw’ beschouw ik de verleiding van de ‘ontgrenzing’. Hiertegenover staat de notie van het verbond.

Tot de ontgrenzing reken ik de gedachte dat het geloof in wezen een ‘doen alsof’ is, een sublimatie van het algehele menselijke verlangen naar een goed en rechtvaardig leven. We zeggen ‘God’, maar ten diepste bedoelen we: ‘de mens’. Het klinkt heel stoer om dat te zeggen, maar wat gebeurt er als we het eens omdraaien, en zeggen dat al onze (grenzeloze) verlangens naar eten, drinken, seks, liefde en geluk eigenlijk sublimaties zijn van een verlangen naar God en zijn Koninkrijk? Homo naturaliter christianus est, luidt een oude zin vol misverstanden, want hoe kan de mens van nature christen zijn? Toch wordt daarin prachtig uitgedrukt dat God onze eerste en eigenlijke partner is, dat zijn werkelijkheid aan die van ons voorafgaat, en dat zijn Koninkrijk niet onze castratie betekent maar ons leven. God is dus geen idee dat we achter ons kunnen laten omdat het in ons wordt gerealiseerd. ‘God is God’, zei Barth. Wat een groot geluk is het niet om zo naar de wereld te kunnen kijken, als eeuwig door God geliefd, je helemaal niet voor je geloof te hoeven schamen, maar het te zien als de meest intieme en ook natuurlijke omgang die voor een mens mogelijk is. Wat een vrede is het om te weten van een verbond dat vraagt om trouw, om toewijding, om geloof, en dat sterk is als de dood. Dan kun je je eigen begrensd-zijn als mens (waar iedereen tegen oploopt) eerder erkennen, en ook beseffen dat een ander jou pijnlijk zijn grenzen oplegt.

De paradox is dat de liberale ontgrenzing dat God dood is en de mens vrij (waaraan het communisme met zijn utopie van het vrije mensengeslacht natuurlijk verwant is), ons helemaal niet vrijer, maar juist eenzamer lijkt te maken. Ik denk dat er een direct verband bestaat tussen het verlies van een toewijding aan God en van een toewijding aan één partner. Ja, ik ga toch verder: ik geloof dat als er tussen man en vrouw niet zoiets bestaat als een afspiegeling van het verbond van God en mens, de eigenlijke grap van de liefde (‘dit groot geheimenis’, zoals Paulus het noemt in Ef. 5:32) onmiddellijk voorbij is. Kun je werkelijk houden van een ander anders dan als echo van de wijze waarop God van Israël houdt? Dan waarop Jezus zich offerend gaf? Ik denk dat we veel te optimistisch zijn over de houdbaarheidsdatum van een liefdesband die van bijbelse taal niets meer wil weten, en bewust niet verder gaat dan dat we allemaal vrij en gelijkwaardig zijn. Dat wordt zó plat. Ik denk dat ons soms wanhopig zoeken naar de ‘relevantie’ van God er eigenlijk alles mee te maken heeft dat we Hem niet meer daar zien waar Hij het meest (gespiegeld) dichtbij is: namelijk in de verhoudingen tussen man en vrouw, ouder en kind, heer en knecht. We doen er geloof ik wijzer aan al deze verhoudingen in de lijn van Gods verbond te leren verstaan als een verhouding van gezag en dienstbaarheid, die vraagt om een goede baas en een goede knecht etc., dan dat we ons allemaal promoveren tot ‘vrije mensen’ – die wij nu juist niet zijn.

Drie-eenheid

Maar wat is dan de vrijheid die God schenkt? Misschien dat we haar het beste kunnen aflezen aan de verhouding tussen Vader en Zoon. Daar is het perspectief van die hemelse vrede waarin God alles in allen zal zijn, zoals Hij ook de Ene is als Vader, Zoon en Heilige Geest. Maar ook hier geldt dat de Vader eeuwig de Vader, en de Zoon eeuwig de Zoon is. Zij hebben een grens en vloeien niet in elkaar over. Hun liefdesband is dus tegelijk een verhouding van gehoorzaamheid en dienstbaarheid. Aldaar is vrijheid, tot in het binnenste van God. Daar komen we nooit helemaal bij. Echte vrijheid is werkelijk een geheim en geschenk.

Het is God om deze vrijheid begonnen. Maar zodra wij dan denken dat gehoorzaamheid iets is dat moet worden overwonnen, wordt ze verspeeld. “Gehoorzaamheid staat in zo’n nauw verband met de eeuwige waarheid, dat hij die zelf de waarheid is, gehoorzaamheid leert.” (Kierkegaard) Ook in gehoorzaamheid gaat God ons eeuwig voor.

Wessel ten Boom