Voor God, Plato en Lucky Luke

logoIdW

Nicolien Mizee en Simone Weil als geestverwanten

Lezers van boekenbijlagen en culturele supplementen weten hoe Nicolien Mizee schrijver werd. Als leerling aan de Schrijversvakschool stuurde zij ongevraagd twee of drie faxen per week aan haar favoriete docent, scenarioschrijver Ger Beukenkamp. In die faxen deed ze verslag van gebeurtenissen in haar leven en becommentarieerde ze onverbloemd eigen en andermans gedragingen. Al schrijvend dienden zich thema’s aan die ze later in romans uitwerkte. Inmiddels zijn ook de faxen zelf in drie dikke delen gepubliceerd. Mizees werk ontvangt waardering vanwege haar goede, vaak humoristische stijl en de wonderlijke persoonlijke gedrevenheid waarmee zij schrijft.

            In dit stuk haal ik een element van Mizees werk naar voren waarvan zij zelf in een interview zegt, dat er nog weinig aandacht aan is besteed: de religieuze gerichtheid ervan. In recensies overweegt het beeld van Mizee als humorist, waarbij haar humor wordt geïnterpreteerd als de strategie waarmee een outsider zich handhaaft in een outsider-schuwe samenleving. Maar is Mizees humor niet veeleer het masker van iemand die zich buiten de samenleving bevindt en zich overeind houdt op een basis die de samenleving niet kent? Als ik het goed zie, stoelt Nicolien Mizees schrijverschap op een vooronderstelling die verschilt van de premissen die ten grondslag liggen aan menig ander literair oeuvre. Waar veel auteurs schrijven om in hun eigen leven of in de wereld om hen heen een schuld te vereffenen, om een publiek te bedienen of een ambacht uit te oefenen, schrijft Mizee om zich in haar ook voor haar zelf niet te peilen ondoorgrondelijkheid te tonen. Het effect daarvan is vaak komisch, maar dat is niet haar intentie. Haar schrijven is een poging om te bestaan in een wereld die haar letterlijk heeft afgekeurd en waarmee ze alleen een humoristische relatie kan onderhouden, omdat een diepere verstandhouding onmogelijk is.

            Om dit te illustreren zal ik iets vertellen over Mizees eerste faxenboek getiteld De kennismaking. Daarna zal ik iets zeggen over haar verwantschap met een auteur die op het eerste gezicht niet erg op haar lijkt, maar die bij nader inzien toch wezenstrekken met haar gemeen heeft: de Franse religieuze filosofe Simone Weil (1909-1944).

Allesverpletterende

In De kennismaking maken we kennis met iemand die zich vanaf haar puberteit een displaced person voelt, iemand die van zichzelf meent dat haar enige talent haar vermogen is om zichzelf te zijn. Haar ongeschiktheid voor een rol in de maatschappij blijkt uit haar botsingen met het schoolsysteem, uit een lange lijst verbroken arbeidscontracten resulterend in haar afkeuring voor de arbeidsmarkt en de misverstanden die rijzen in haar familie- en liefdesrelaties. Eigenlijk zou Nicolien Mizee moeten belanden waar veel van haar lotgenoten terecht komen: op de bank thuis, in een toestand van eenzaamheid en depressie. Dit is ook haar uitgangspositie. Maar als het boek begint, heeft ze twee manieren gevonden om aan haar isolement te ontsnappen: haar werk als schildersmodel en haar wonderlijke contact met schrijfdocent Ger.

Als model verdient ze geld met precies het enige waarvan zij zegt dat ze er goed in is: het zichzelf zijn. Behoefte om door het aannemen van een professionele houding zichzelf tegenover de kunstenaars die haar naakte lichaam bekijken en naschilderen te anonimiseren lijkt Mizee niet te kennen. Van de schilders heeft zij niets anders nodig dan de gelegenheid om zichzelf te tonen. De erotische verlangens van enigen van hen beantwoordt ze goedmoedig; niet per se afwijzend maar zonder zich in relaties te begeven.

Net zoals de schilders haar een gelegenheid bieden om met zichzelf te komen, wordt die gelegenheid haar geboden door de geduldige Ger Beukenkamp. Beukenkamp doceert scenarioschrijven aan de Schrijversvakschool en overrompelt Mizee vanaf zijn eerste les met inzichten in het wezen van het schrijven die tegelijk inzichten zijn in het leven zelf. Mizee aarzelt niet haar docent goddelijke eigenschappen toe te dichten en hem dienovereenkomstig aan te spreken als ‘allesverpletterende’, ‘mijn Alles’ of ‘Ger van mijn hart’. Als scherp observator van menselijke verhoudingen en als homoseksuele estheet staat Beukenkamp buiten de strijd der seksen en naast het gevecht om geestelijke en materiële Lebensraum waarin Mizee eerder ten onder is gegaan. Zijn zachtmoedigheid behoedt hem voor te grote distantie. Zijn lessen en, meer nog, het idee dat hij belichaamt, bevestigen Mizee in haar positie buiten de maatschappelijke arena en suggereren haar bovendien een manier, het bestaan als schrijver, om zich toch tot het maatschappelijke te verhouden. Uit het feit dat Mizee haar Ger regelmatig verwijt niet met zijn eigen idee in overeenstemming te zijn, blijkt dat Beukenkamp voor haar in de eerste plaats een ideaal vertegenwoordigt. Ger is dan ook niet de enige heilige in Mizees religieuze universum. Hij deelt die status in de eerste plaats met God zelf, maar ook met een vrouw die ‘het orakel’ wordt genoemd en verder met Jezus Christus en Lucky Luke, ‘mensen die, met een volmaakt realistische kijk op de wereld, hun plicht doen tot de dood of de eenzaamheid erop volgt’ (76).

Gers volhardende weigering om Mizees faxen te beantwoorden, anders dan in een telefoongesprek of bij een toevallige ontmoeting, verdriet haar wel, maar heeft ook het voordeel dat hij voor haar de goddelijke gestalte kan blijven die zij ooit in hem heeft ontdekt. Door het uitblijven van een gesprek over en weer kunnen de faxen aan Ger uitgroeien tot een biecht of zelfs tot een gebed. Nicolien, zonder baan, zonder hogere opleiding, willens nillens uit het bestaan gevallen waarin toeval, leepheid en een armzalige logica van geven en nemen de toon zetten, legt haar lot in handen van een zienswijze, belichaamd door Ger Beukenkamp, die het bestaande doorziet en overstijgt. Een bijzonderheid is, dat deze zienswijze het bestaande niet teleurgesteld wegschuift. Ergens schrijft Mizee dat het gewone leven haar moeite geeft doordat ze geen afstand kan nemen tot de dingen (163). Een trots platonisme is haar vreemd. ‘Als we alle persoonlijke angsten overwonnen hebben, alle verlegenheid overboord gezet hebben, ons niets meer aantrekken van het mogelijk oordeel van de medemens, rest ons niets anders dan cynisch of religieus te worden.’ (177) Het is duidelijk dat zij hoopt religieus te worden, waarmee ze bedoelt: betrokken te blijven op de wereld, vanuit een gezichtspunt dat buiten die wereld is gelegen.

Prijsgave van zichzelf

Om in Nicolien Mizee de religieuze auteur te herkennen helpt het, zoals mij bij toeval gebeurde, om een boek als De kennismaking te lezen naast teksten van Simone Weil, een onverbloemd religieuze auteur uit de jaren ’30 en ’40. Een keuze uit Weils werk, vertaald en toegelicht door Laurent Bastiaens, verscheen onlangs onder de titel Liefde is licht. Hoewel het boek te wensen overlaat als je wilt weten wie Weil was en hoe de vertaalde fragmenten passen in het geheel van haar werk, heeft het als verdienste dat het Weil zelf uitvoerig aan het woord laat en dan in het bijzonder over een onderwerp dat in eerdere Nederlandse Weilpublicaties onderbelicht bleef: de Griekse filosofie.

            De indeling van Liefde is licht, dat begint met een behoorlijke portie Intuitions préchrétiennes en pas daarna teksten biedt over de christelijke liefde, wekt de indruk dat Weil door de studie van de Grieken en met name Plato tot het christelijk geloof is gekomen. Uit een autobiografisch fragment ergens achterin het boek, blijkt dat het andersom is. Door haar reflectie op de figuur van Christus ontdekt ze Plato als mysticus. Wel blijkt uit haar grote verering voor Plato hoe dicht Weil stond bij gnostische en docetische opvattingen, volgens welke de incarnatie voor het begrip van Christus niet essentieel is.

Het genoemde autobiografische fragment, genomen uit een brief aan Weils biechtvader, is interessant als vergelijkingsmateriaal met passages uit De kennismaking. Net als Nicolien Mizee blijkt Weil in haar puberteit een crisis doorgemaakt te hebben waarvan teleurstelling in het alledaagse en het verlangen naar een absolutum de hoofdzaak uitmaken (218). Omdat de crisis zich bij Mizee uit in onaangepast gedrag, wordt de oorzaak ervan, ook door haarzelf, beschreven als ‘ongeschiktheid voor deze maatschappij’ (165), in negatieve termen dus. Pas later en telkens als gevolg van teleurstellingen komt ze tot een positieve duiding. Weil vat haar crisis vanaf het begin op als een levensbeschouwelijk probleem en belandt al spoedig bij de stoïcijnen, het christendom en later Plato die haar een positieve levensweg voorspiegelen, zij het geen alledaagse.

Bij beiden loopt het erop uit dat ze alleen in de wereld kunnen zijn met een voorbehoud: God. God voorziet in een rechtvaardiging van hun bestaan, maar doet dat met zoveel klaarblijkelijke desinteresse in opleidingen, banen en andere burgerlijke levensvormen, dat zowel bij Mizee als bij Weil de prijsgave van zichzelf het voornaamste wordt. De wijze waarop deze zelfovergave vorm krijgt, verschilt. Weil hanteert de filosofie als haar incognito en leidt daarnaast een leven van ascese en solidariteit. Mizee groeit tijdens De kennismaking in haar rol als humoristisch schrijver en vindt in latere delen een dagelijks bestaan in de luwte van huwelijk en volkstuin. Haar humor is niet die van de schlemiel, die zich als clown staande houdt in een ondraaglijke struggle for life. Mizee is humoristisch omdat ze buitenstaander is, ademend in de dampkring van het absolute.

Udo Doedens

Nicolien Mizee, De kennismaking, faxen aan Ger, Amsterdam, Van Oorschot, 2017.

Simone Weil, Liefde is licht, ingeleid door Frits de Lange en vertaald en becommentarieerd door Laurent Bastiaens, Utrecht, KokBoekencentrum 2020.

In de Waagschaal, jaargang 50, nr 2. 6 februari 2021