Voltooid leven (meditatie)

logoIdW

 

 

Zeker de oud geworden mens is het gevoel dat zijn leven voltooid is niet volstrekt vreemd. De tijd snelt in hoog tempo voort zonder veel sporen na te laten. Weken, maanden, jaren rijgen zich aaneen en zinken weg in de vergetelheid en in het enerllei van het toch nog recente verleden. Alleen de dagen kunnen traag verlopen en lang duren. Na de eindeloos zich herhalende ochtendrituelen volgen de vrijwel lege uren van de morgen, de middag, de avond. Zonder dat er iets wezenlijks gebeurt, te beleven of te doen valt. Daarbij voegen zich nog de lichamelijke ongemakken, het falende geheugen, de matheid van de geest, het ontbreken van de lust in lijf en leden. Is het niet allemaal genoeg geweest? Het hoeft niet meer zo nodig. Alles lijkt gedaan. Het is ook met mij zo goed als gedaan. Niemand heeft me nog echt nodig, niemand verwacht me nog of rekent op me. Alle dingen lijken in te stemmen met mijn verdwijning van het levenstoneel en zelf ben ik het ook eens met mijn levenseinde. Mijn leven is voltooid. Wie kan of mag dat betwisten? Mijn leven is toch mijn leven en mijn dood is mijn dood.

Verre van ondubbelzinnig echter is dat begrip ‘voltooid leven’ en het roept veel vragen op. Is het geen eufemisme vooreen overbodig en daarmee zinloos geworden leven? Zo zal het door menigeen beleefd worden, maar het is ook denkbaar dat de oud geworden mens in dankbaarheid en verwondering terugziet op zijn levensweg en zijn levenservaringen en die waar mogelijk deelt met zijn oudere en jongere tijdgenoten. Toekomst heeft hij weliswaar niet veel meer, maar misschien wel een lang en rijk verleden dat nog niet-ingeloste beloften bevat en de weerglans van een toekomst, die nog komen gaat; verleden dat het waard is te doordenken en te gedenken. Elke dag ‘door Uwe gunst ontvangen’ heet hij welkom en hij prijst het levenslicht en zijn Schepper, ook als ‘de nacht genaakt’, ook ondanks alle zorgelijkheden verdrietigheden, fysieke beperkingen en het verlies van kracht en goede vrienden.

Zo kan het voltooide leven een lofzeggend en dankbaar leven zijn, waarin deze mens geen haast heeft om het eindpunt van zijn levensroute te bereiken. Zonder overigens zijn naderende en gewisse dood te vrezen met een laatste vrees. Maar deze ‘vroomheid’, mag dat heten, is schaars geworden in onze tijd. Zo gaat het meestal niet toe in een cultuur waarin mensen hun identiteit en de zin van hun leven zochten en blijven zoeken in wat zij actief tot stand brengen, produceren en presteren. De levenskunst van de bezinning, de gedachtenis, de lofprijzing en de gratuite genieting staan er niet hoog aangeschreven en ook in kerkelijke kringen worden de ‘exercitia pietatis’(oefeningen in vroomheid) vaak ondergewaardeerd. Dat breekt ons op als het bezige en bedrijvige, het actieve en geactiveerde leven stagneert en zo goed als stilvalt. De problematiek van het voltooide of dus liever van het overbodig geworden leven heeft een niet onbelangrijke culturele component en die bevat een kritische vraag ten aanzien van het humane gehalte van onze samenleving zelf. Daarom zullen we deze problematiek niet moeten versmallen tot het probleem van de individuele mens en voornamelijk focussen op diens zelfbeschikkingsrecht. Deze mens is het wel die meent en ervaart dat zijn leven voltooid is, maar de oorzaak van deze ervaring ligt mede in de hem omgevende culturele sfeer. De oude mens telt nauwelijks nog mee en is uitgerangeerd. Nog net niet ‘afgeschreven op een steen’ (Gerrit Achterberg), maar het scheelt niet veel. Zijn gevoel van overbodigheid wordt gedurig gevoed en bevestigd vanuit een samenleving die niet goed raad weet met dat contingent van vrijwel inactieve en tot de meeste dingen onbekwaam geworden mensen. Al die achterblijvers in voorbijgegane decennia. Zonder het uit te spreken zendt de samenleving gedurig signalen uit naar de ouderen dat zij hun tijd gehad hebben en uitgespeeld zijn. Men is best bereid de ouderen te onderhouden, bezigheden te verschaffen en te vermaken, maar men gelooft niet in hun mogelijk zinvolle bijdrage aan de humane kwaliteit van de samenleving. Begrip heeft men dan ook voor hun wens een vrijwillig einde aan hun leven te maken. Moet hulp daarbij niet gelegitimeerd worden? Begrip dat men niet opbrengt bij een twintig- of dertigjarige die een zelfgekozen dood overweegt of voltrekt. Dat laatste vinden we verbijsterend en dat is het ook. Elke zelfdoding van een jong mens is rampzalig voor de allernaasten en schokkend voor een wijde sociale kring. Dan blijkt dat onze dood niet alleen onze dood is, maar vele anderen raakt en aangrijpt. Want niemand leeft voor zichzelf alleen en niemand sterft voor zichzelf alleen. Dat moeten we een op de spits gedreven liberale ideologie tegenwerpen. Alleen in de hel van oorlog en terreur moet er tot onze ontzetting wellicht gezegd worden: Jeder stirbt für sich allein (Hans Fallada).

Waarom zou dat nu bij iemand van 75 of ouder anders zijn dan bij een jongere? Is zo’n leven dan niet kostbaar en mogelijk zinrijk en waardevol voor anderen en dan ook voor zichzelf ? De oud en eenzaam geworden mens vindt echter zelf dat zijn leven voorbij is en hij wordt daarin niet (of alleen maar zwakjes) tegengesproken. De anonieme en niet publiekelijk uitgesproken mening dat een mensenleven van 75 jaar of ouder wel zo goed als voltooid mag heten, wordt door die oudere als het ware geïnterioriseerd. Deze opvatting maakt hij tot de zijne en hij ondervindt nauwelijks of geen tegenspraak of tegenwicht vanuit zijn sociale omgeving. Integendeel, deze bevestigt en versterkt hem systematisch en doorlopend in zijn ervaring van de overbodigheid van zijn voortbestaan. Nu, een cultuur of subcultuur die alleen maar met begrip en respect naar de problematiek van het voltooide leven kijkt en niet naar haar eigen rol en aandeel daarin, moet een in dit opzicht armoedige en ook hypocriete en kortzichtige cultuur heten.

Maar definitief voltooid is het leven van een mens vóór zijn dood wel nooit. Vandaag of morgen hoort hij zijn naam roepen en bereikt hem een dringend appel dat hem en alleen hem bedoelt en beoogt. Voorbij aan alle overbodigheid van zijn bestaan zal hij dan antwoorden: ‘Ja, hier ben ik’ en hij beseft dat hij niet het recht had uit het leven te deserteren. Evenzo kan het geschieden – men weet niet hoe of vanwaar – dat hem een man of vrouw verschijnt die een nieuwe liefde in hem wakker roept, waardoor alle dingen nieuwe glans krijgen en al de hem geschonken dagen en uren hem niet lang genoeg kunnen duren…

 

Rens Kopmels