Verstandige dingen
De onrust en ongerustheid van Smedema (IdW 53.10) herken ik. Zijn we niet onomkeerbaar op weg naar een oorlog in Europa? Er komt zoveel op ons af, dat we verlamd dreigen te raken? Wie is in staat “een beetje heilzame afstand in te nemen en verstandige dingen te zeggen?” Daarop wil ik in dit artikel antwoorden. Zeker, niet op alle vragen die Smedema opwerpt, is dat een antwoord, maar laten we ergens beginnen. Ik verwijs daarvoor naar een geschrift waaraan wij, maar ook de kerk geen actieve herinnering meer lijken te hebben. In 1952 richt de synode van de hervormde kerk zich met een herderlijk schrijven tot de kerkenraden en de classes. In deze brief worden verstandige dingen gezegd, ook voor de situatie van heden.
Angst
Meteen de eerste zin is raak. In de wereld heerst een geweldige angst. Bedenk, het is vijf jaar na WOII en in Korea woedt een oorlog die opnieuw tot een wereldramp kan uitgroeien, nog gevaarlijker dan de oorlog die net voorbij is. De dreiging dat de wereld door het gebruik van atoomwapens ten onder dreigt te gaan is reëel. Er is dan ook bezorgdheid over de toekomst van de volkeren, hun bestaan, hun cultuurgoederen, de vrijheid en de democratie. Laten we niet denken dat onze situatie uniek is. De vraag van Smedema nu is dezelfde als die van toen. Wat is hier de rol van kerk en theologie? Op die vraag geeft de brief direct aan het begin een helder antwoord. De eerste zorg van de kerk van Jezus Christus is “de vraag of Gods gerechtigheid die ons in Jezus Christus geopenbaard is, wel gehoorzaamd wordt”. De problemen, vragen en de zorgen kunnen “alleen recht gezien en ontmoet worden, als Gods gerechtigheid en de vrijheid die bestaat in onze gebondenheid aan Christus, ons vóór alle dingen ter harte gaan”. In de slotparagraaf wordt dit begin nogmaals onderstreept. Aan wat er in de wereld gebeurt mogen we ons niet onttrekken. We delen ook of beter juist als christenen in de nood en de schuld van de wereld. Die ontwikkelingen in de wereld verlammen ons niet, want “in die schuld en nood is onze laatste zorg niet de vraag of onze wereld in stand gehouden kan worden, maar of Gods gerechtigheid wordt betuigd en geloofd”. Denk niet dat de synode toen daarmee precies wist wat er gedaan en gezegd moest worden. Hoe als kerk gesproken moest worden was voor haar ook in 1952 een zoeken en tasten. “Welke weg wij in gehoorzaamheid aan Christus moeten gaan, zien wij niet immer duidelijk voor ons.” Wat zij wel wist, was dat zij door “de belofte van het Rijk Gods, dat eenmaal met kracht zal komen” op een heilzame afstand stond van wat er in de wereld gebeurt. Door die afstand was zij in staat een paar verstandige dingen te zeggen, ook al werden die niet door ieder in dank afgenomen. Het evangelie maakt immers “dat wij onrustig zijn en onrust om ons spreiden”. Voor dit onrustig zijn en de onrust die het veroorzaakt moet niet teruggedeinsd worden. Wat zegt de synode in 1952 dat ook nu nog verstandig is? Ik wijs op twee zaken die in de brief besproken worden: de verhouding oost/west en de bewapeningswedloop.
Oost en West
De synode laat er geen misverstand over bestaan, dat de politieke solidariteit bij het democratische Westen ligt. “We genieten vele voordelen van de betere gerechtigheid, meerdere vrijheid en welvaart, waarvoor wij dankbaar zijn, of althans behoren te zijn”. Tegen de ideologie en de praktijk van het communisme wordt zonder voorbehoud nee gezegd. Dan komt het voorbehoud dat met het belijden van Jezus Christus samenhangt. Christenen kunnen “de Westerse levenswijze en de westerse politiek slechts aanvaarden onder de bereidheid te horen naar de kritiek van Gods Woord”. Die kritiek klinkt als wij in het Westen “blind zijn voor het gevaar dat ook wij, bewust of onbewust, bevangen zijn in ideologische voorstellingen welke vanuit het Evangelie niet kritiekloos aanvaard kunnen worden”. Om het wat eenvoudiger te zeggen: de kritiek van het Evangelie klinkt als meegegaan wordt met de in de politiek gangbare zwart-wit tekening en met de politiek die de tegenstelling tussen de blokken in stand houdt of bevordert. Daar dient vanuit het geloof nee tegen gezegd te worden. Zo’n politiek is uiting van westerse zelfverzekerdheid en superioriteit, gedreven door egoïsme om ons levenspeil te handhaven en te verbeteren. Door deze politiek wordt de tweedeling in stand gehouden. Daar kan de kerk zich niet bij neerleggen. Dat zou betekenen dat “de politieke scheiding der wereld in twee blokken” de wezenlijke eenheid van het lichaam van Christus kan verbreken. Het is de opdracht van de kerk in de gepolariseerde wereld “overheid en volk (op te roepen) tot een geest van verzoening tussen de volkeren, tot een – zover het van ons afhangt – nimmer aflatende begeerte, elkander te verstaan, elementen van waarheid in het standpunt van de anderen te erkennen, meer vertrouwen te hebben in pogingen tot verzoening dan in absolute veroordeling en dreigen met geweld”. Lees deze zin uit het herderlijke schrijven van 1952 nogmaals, maar nu met onze situatie voor ogen. De kerk is zich er in 1952 van bewust dat voor deze opdracht een vrije pers en goede voorlichting van groot belang is, dat wil zeggen informatie die niet het eigen gelijk bevestigt, maar de feiten onderzoekt. Het gaat te ver daar nu op in te gaan. Ik verwijs naar de publicatie van de Duitse kerk Sicherheit neu denken waarin nuchter de feiten van de Westerse betrokkenheid bij het ontstaan van het conflict in Oekraïne benoemd worden.
Bewapeningswedloop
De synode onderkent in 1952 dat de oorlog, ontdaan van alle romantiek, “een massale vernietiging (is), die ons als gemeente van Christus met ontzetting moet vervullen.” Zij vraagt zich ook af of “er na een oorlog die in de toekomst gevoerd zou moeten worden ter bevrijding van Europa nog een toekomst verwacht kan worden, die het lijden en doen van al die boosheid waard is, of de geestelijke goederen en de humaniteit, die men denkt te verdedigen, daardoor niet juist geheel vernietigd zouden worden.” Toch houdt zij de mogelijkheid open dat de overheid tot het voeren van een oorlog in het uiterste gevaar mag overgaan als elementaire mensenrechten op het spel staan. Dan is niet-strijden een grotere zonde. Op dat standpunt werd toen al forse kritiek opgeleverd. Die kritiek moet na alles wat er na 1952 gebeurd is met kracht herhaald worden. Maar dit terzijde. Wie kiest zoals de kerk op dat moment doet, aanvaardt de voorbereiding op de oorlog en kiest dus ook voor bewapening. Maar ook hier geldt het voorbehoud. De kerk kan en mag nooit zonder meer meegaan met de dynamiek die met de bewapening gegeven is. “In gehoorzaamheid aan Christus, die Koning der gerechtigheid en Vorst des vredes is, moet zij steeds waarschuwend vragen of overheden en onderdanen, en ook internationale organisaties der volkeren, inderdaad en ten volle om waarachtige vrede en gerechtigheid te doen is.” Anders gezegd, of de aandacht voor de bewapening het eigenlijke werk van de overheid niet bedreigt of onmogelijk maakt? Dat eigenlijke werk is de zorg voor het leven, de vrijheid, bestaanszekerheid, nationaal en internationaal. Daarbij dient de kerk zich ervan bewust te zijn, dat de bewapeningsindustrie zelfstandige machten kunnen worden die niet meer dienen, maar heersen. Dat was 1952, hoe is de situatie nu? Waar de kerk toen voor waarschuwde, is naar het mij lijkt, werkelijkheid geworden. Probeer maar eens het antwoord te geven op de vraag die de synode stelt: “vóór alle dingen (moeten wij) ons afvragen, of inderdaad al het mogelijke gedaan wordt om te komen tot verzoening en vertrouwen tussen de volkeren, en of in woorden en gedragingen wel alles vermeden wordt, wat de weg tot … verzoening en … vertrouwen onbegaanbaar zou maken.” Laten we ons dat inderdaad afvragen.
Readiness
Smedema wijst erop dat readiness, het voorbereid zijn op een oorlog, op dit moment het parool bij defensie is. Dan zijn er eigenlijk geen argumenten te bedenken waarom de kerk haar stem niet verheft. Zeker zij, maar dat geldt eigenlijk voor alle christenen, kan niet zeggen “ik weet het niet”. Over de oorlog en de bewapening, over de gespannen verhouding in de wereld heeft de kerk verstandige dingen gezegd, toen in 1952. Daarna is de discussie verdergegaan, maar de uitspraken van 1952 zijn nooit herroepen. Met name op het punt van de bewapening heeft de kerk haar standpunt aangescherpt. In 1979 werd nee gezegd tegen gebruik én bezit van kernwapens. Wat zijn de uitspraken uit 1952 en 1979 waard, nu het erop aankomt? Daarom kan de kerk nu niet zwijgen. Al was het maar om gemeenteleden die in verwarring zijn de weg te wijzen. Het is terecht als Smedema van de kerk (en de theologie!) duiding, rust en bezinning verwacht.
At Polhuis
In de Waagschaal, nr. 11, 9 november 2024