Van verzoening dromen
Met zijn vertaling God de Verzoener zet Eginhard Meijering de inleiding van Barths verzoeningsleer in het midden van de aandacht. Het gaat dus slechts om de inleiding, om precies te zijn om de eerste 170 bladzijden van het vierde deel van de Kirchliche Dogmatik. Maar hoe toegankelijk de vertaling en de toelichtingen ook zijn, het is een tekst waarin een heleboel tegelijk gebeurt. Het geheim van de verzoening wordt in uiterste eenvoud samengevat tot op de belijdenis: ‘God met ons’. Zo kort door de bocht kan je de kern van het geloof dus uitspreken! Tegelijk wordt alvast een gedifferentieerde schets gegeven van de verzoeningsleer die in de volgende delen van Barths K.D. zal volgen. Dat blijkt dan ineens een duizelingwekkende structuur te zijn die uitgaat van de christologie en uitmondt in de ecclesiologie, opgezet in drie gestalten en vijftien paragrafen – nog afgezien van de ethiek. Wie bedenkt zoiets? Barth zelf beweert – vertelt zijn biograaf – dat hij het niet bedacht heeft, maar dat hij het heeft gedroomd. Hij was in 1951 met een vriend in het toenmalig oecumenisch ontmoetingscentrum in Tessin, hoog boven het meer van Locarno. De voorbereiding op de colleges over de verzoeningsleer hield hem bezig en het zat hem dwars dat hij er niet goed uitkwam. Op een nacht werd hij om twee uur wakker en realiseerde zich dat hij een totaal nieuwe opzet van de verzoeningsleer voorbij had zien komen. Gewend als hij was om zijn dromen serieus te nemen, zette hij ’s morgens de opzet haastig op papier en dat bleef zijn werkplan voor de komende jaren.
Wat het meest in het oog springt, is dat deze verzoeningsleer niet in één verhaal wordt verteld, maar in drie verschillende verhalen, elk vanuit een ander perspectief. Wat ‘verzoening’ is, kan je volgens Barth niet in één theorie vangen. Beter van niet. Het gaat om de relatie van God, mens en wereld. Over die relatie kan je niet spreken vanuit een hoger standpunt. Je kan er alleen over spreken door aandacht te geven aan de verschillende posities. Je kan erover nadenken vanuit Gods inzet, maar dan óók vanuit het perspectief van de mens en dan óók nog eens met het oog op de wereld. Dat is de zin van de drie parallel opgezette delen van Kirchliche Dogmatik IV,1, 2 en 3. Het kan de lezer irriteren wanneer die dat uitgestrekte leesplan voor zich ziet alsof het de plattegrond van de tuinen van Versailles betreft. Maar daar moet je doorheen kijken. Probeer te zien wat Barth in de droom zag. Het gaat hier om een denken in relaties en dan telkens weer anders daarover spreken. Dat is het kenmerk van deze verzoeningsleer. Zoals Meijering in zijn slotbeschouwing (242) zegt: ‘Zoals wij voor onze verwoording van de aard van de relatie met mensen die ons lief zijn geen vaste formuleringen hebben, zo hebben we die ook niet voor de formulering van ons geloof in God. Juist door het telkens weer net iets anders te zeggen maken we duidelijk dat het een levende relatie is.’
Terwijl Barth deze dingen schreef, verkrampte in de protestantse theologie de verzoeningsleer door een giftige discussie, waarin nu eens alle kaarten op Gods oordeel werden gezet en dan weer op de antropologische wending, of anders op een missionaire visie van de kerk voor de wereld. De tegenstellingen bleken onoverbrugbaar. Het leidde op den duur tot ontmoediging om nog langer tijd te nemen voor theologische theorievorming. Dat was verschrikkelijk. De deelnemers waren immers wel degelijk doordrongen van het gewicht van het thema. Wie eenmaal onder de indruk is gekomen van de traumatische geschiedenis van de mensheid, beseft dat er geen andere optie is dan omkeer, vergeving en verzoening. Daar moet de kerk toch voor gáán? Maar dan moet ze toch goed weten wat deze grote woorden inhouden? Hoe zouden we het gesprek daarover dan niet kunnen voeren? Waar Barth van droomde, was om die discussie weer vruchtbaar te maken. Hij organiseerde de discussie door de drie verschillende, elkaar uitsluitende gezichtspunten uiteen te houden en ze elk het volle pond te geven. Hij moedigde de verschillende deelnemers aan om de door hun gekozen perspectieven vast te houden en om ze dan helemaal te doordenken, vanuit Jezus Christus tot aan kerk en wereld toe. De belijdenis ‘Jezus Christus alleen’, of de imperatief ‘Verzoening als verandering’, of het globalisme van ‘De kerk voor de wereld’ hebben elk voor zich betekenis en hebben elk voor zich een zeker gelijk, maar als ze verzelfstandigd worden, gaat het vroeg of laat mis. Om de éne waarheid en werkelijkheid van de verzoening te kunnen blijven zien, moet je steeds van positie veranderen en steeds in beweging blijven. Barth houdt de verschillende posities uiteen en betrekt ze zo weer op elkaar. Als dat de zin van de opzet van de verzoeningsleer in de Kirchliche Dogmatik is, dan biedt het een oefenschema om de theologische discussie niet op te geven, maar te blijven dromen van een zinvol gesprek en om dan ‘s morgens die droom serieus te nemen.
Eginhard Meijering’s keus, vertaling en toelichting van deze tekst helpen om het theologisch denken over verzoening uit de kramp te halen. Dat mag je niet missen. Wat een zinvolle coïncidentie dat in dit zelfde jaar in het afgelopen aprilnummer van Kerk en Theologie een heldere analyse van heel Barths Verzoeningsleer wordt geboden door Karel Blei. Met zulke coaches is het goed trainen.
Maarten den Dulk
Dr M. den Dulk is emeritus hoogleraar Praktische theologie in Leiden
Eginhard Meijering, Karl Barth: Geloven in de levende God. Deel IV: God de Verzoener, Pumbo.nl, 978-94-6345-116-1, € 17