Van God los? Reflecties op een tentoonstelling

 

Thuiskomend van een bezoek aan de tentoonstelling ‘Van God los? De onstuimige jaren zestig’ in het Museum Catharijneconvent, ligt het zojuist verschenen boek Numeri van opperrabbijn Jonathan Sacks in de brievenbus op me te wachten. Toeval? Het komt in elk geval goed van pas, want wat ik in de tentoonstelling miste was aandacht voor wat de Joodse gemeenschap in die jaren overkwam. Dat zij in de zestiger jaren uit haar isolement werd verlost[1], had m.i. een plek in de tentoonstelling moeten krijgen. Ik blader in het boek van Sacks, zoek naar een connectie met de tentoonstelling, en blijf hangen bij het kopje ‘Angst voor vrijheid‘. Waarom ik daar blijf hangen is een vraag die ik in onderstaande reflecties probeer te beantwoorden.

Angst voor vrijheid

‘Angst voor vrijheid’ is de titel van een essay[2] waarin Sacks vertelt over de Lubavitcher Rebbe, rabbi Menachem Mendel Schneerson en diens ‘radicaal andere interpretatie’ van het verhaal over de verspieders die in opdracht van Mozes het land Kanaän verkennen. Schneerson oppert de mogelijkheid dat de verkenners niet bang geweest zouden zijn om te falen, maar om succes te hebben! In de woorden van Sacks: ‘De verkenners twijfelden er niet aan dat Israël de veldslagen met de inwoners van het land zou kunnen winnen. Hun zorgen waren niet van fysieke, maar van spirituele aard. Ze wilden de woestijn niet verlaten. Ze wilden niet de zoveelste natie onder de naties worden op aarde. Ze wilden niets verliezen van de unieke relatie met God die ze hadden in de diepe stilte van de woestijn, ver verwijderd van de beschaving en haar onrust.’ (148) Sacks merkt op dat het hier niet gaat om de directe betekenis van het verhaal, maar om een soort psychoanalytische lezing van de manier waarop de verkenners onbewust dachten. ‘Ze wilden de intimiteit en onschuld van de boven tijd en ruimte verheven ervaring van de woestijn niet loslaten. Uiteindelijk waren de verkenners bang voor de vrijheid en haar verantwoordelijkheden.’ Maar volgens Sacks gaat het in de Tora juist over verantwoordelijkheid nemen voor vrijheid: ‘Het Jodendom is geen monastieke religie waarin mensen zich terugtrekken uit de wereld. Het is een religie van betrokkenheid bij de wereld. God koos voor Israël om zijn aanwezigheid zichtbaar te maken in de wereld. Daarom moet Israël in de wereld leven.’ (149)

Langzaam begint me duidelijk te worden waarom ik bij ‘Angst voor vrijheid’ ben blijven hangen. Waar stond ikzelf in de jaren zestig? Hoe bepalend zijn die jaren voor mij geweest? Wandelend door de tentoonstelling ‘Van God los?’ keer ik terug in de wereld die ik als tiener onder hoogspanning heb beleefd. Maar nu speelt er telkens een glimlach om mijn lippen. Herhaaldelijk word ik uitgenodigd om te lachen om mijn eigen onnozelheid. Ik hoor vertrouwde stemmen van Godfried Bomans, Wim Sonneveld, Mies Bouwman en Gerard van het Reve die op anekdotische wijze hun visie op de zestiger jaren geven. Een radiotoespraak van dominee Alje Klamer uit 1961 maakt diepe indruk op mij. Toch triggert mij de vraag hoe ik als tiener in het gezin van mijn ouders, broers en zussen, de zestiger jaren in het echt heb beleefd. Was het wel zo koddig en naïef als de tentoonstelling doet geloven?[3]

In het hol van de leeuw

September 1969. Sociale Academie Hengelo. Een chaotische introductieweek met films van Ingmar Bergman, waaronder ‘Als in een donkere spiegel’. Had ik me de zondag ervoor nog thuis gevoeld in de kerk, nu komt God als een grote zwarte spin dreigend op mij af. Enkele weken later vallen de lessen uit. Er wordt alleen plenair vergaderd. Democratisering en herstructurering. ‘Het gaat om Marx, Marcus en Marcuse’, maakt een jaargenoot mij duidelijk. ‘Patterns of Culture’, het vermaarde boek van de antropologe Ruth Benedict over culturele relativiteit en tolerantie, brengt de fundamenten van mijn opvoeding aan het wankelen. Drie maanden duurt de exercitie in Hengelo. Dan dringt tot mij door: de gelovige wereld waarin ik was opgegroeid strookt niet met de wereld waarin ik terecht gekomen ben. En die laatste wereld blijkt de echte wereld te zijn. Hoe moet ik daarin overleven? Van God los?

 In de winter die volgde leerde ik Grieks en Latijn. Daarna was Bijbels Hebreeuws aan de beurt. In het hol van de leeuw, aan de Theologische Hogeschool in Kampen, hoopte ik antwoord te vinden op de vraag in welk van beide werelden ik leven zou. Na mijn propedeuse vertrok ik naar de VU in Amsterdam. Daar verloor ik mijzelf in de onstuimige wereld van God, theologie en socialisme. De kerk verdween uit het gezichtsveld. Maar in de Ecclesia van Huub Oosterhuis vond de kwijnende vlam van het geloof voeding. De vieringen vonden plaats in de Amstelkerk met zijn houten vloeren, houten wanden, houten banken, dak en deuren. De liederen die gezongen werden spleten mijn ziel. De woorden die gesproken werden verbrokkelden het rotsvaste geloof waarin ik was opgegroeid, maar eerbiedigden de pijn ervan. Wat ik hoorde ging over mijzelf én over de wereld waarin ik leefde. God was niet langer een construct dat geen stand hield tegen de moderne tijd, maar bleek strijdbaar tegen schreeuwend onrecht. Het waren de dagen van de moord op de Chileense president Salvador Allende. De woorden ‘Corpus Christi’ kraakten mijn geweten toen pater Van Kilsdonk het brood in mijn hand legde, en ik die twee woorden beaamde. Ik kwam uit voor wat ik geloofde. Niemand weerhield me om deel te nemen aan wat mij tot dan toe verboden was geweest. Als door God zelf aangeraakt wist ik mij van alle onzekerheden bevrijd. Hier hoorde ik Zijn stem en dat is zo gebleven. Ook toen ik mijzelf terugvond in de beweging Christenen voor het Socialisme, werkte als vicaris in Nederlandse Oecumenische Gemeente in Berlijn en de DDR, en nog weer later als gemeentepredikant in Nederland.

Het belang van een woestijnervaring

De tentoonstelling ‘Van God los?’ geeft een specifiek beeld van de zestiger jaren, waardoor ik me uitgenodigd voelde om na te denken over wat mijzelf in die jaren overkomen was. In hoeverre past die ervaring in de zestiger en zeventiger jaren? Welke wissels ging ik over? Van ‘angst voor vrijheid’, via de ‘veilige haven’ van theologie en Ecclesia, naar het socialisme in de DDR en het predikantschap in Nederland. Terugkijkend op de wissels die ik overging, dringt de herinnering aan het verhaal over de verkenners uit Numeri 13 zich opnieuw aan mij op. Wat zou er gebeurd zijn als alle twaalf verkenners hadden gezegd: ‘We kunnen zonder probleem optrekken en het land in bezit nemen.’ (13,30)? Zou het verhaal dan ontspoord zijn? Van God los? Israël als de zoveelste natie onder de naties op aarde?  Numeri vertelt een ánder verhaal, over een veertig jaar durende tocht door de woestijn alvorens het Land van Belofte te betreden. Wat heeft die tocht betekend voor de duurzaamheid van het Verbond tijdens de onstuimige jaren van de Vroege Profeten zodat het in de ballingschap tot een herstel van de relatie God-Israël kon komen? Is in die woestijnjaren een dieper liggend bewustzijn gevormd, dat ten tijde van de ballingschap op creatieve wijze werkzaam geworden is? Daar lijkt het op, want daaruit is het Jodendom van de Tweede Tempel Periode voortgekomen, en wat erop volgde.

Kerkelijke zelfkritiek en kritiek van de kerkverlater

‘De onstuimige jaren zestig’ luidt de ondertitel bij de tentoonstelling. ‘Onstuimig’ met het oog op de religieuze veranderingen die geduid worden als ‘Van God los?’. Dat laatste kan van alles betekenen. Van ‘bandeloosheid’ tot ‘knettergek’, en van ‘buitenkerkelijk’ tot ‘van God verlaten’. Naar zeggen van Tanja Kootte, de samensteller van de tentoonstelling, gaat het om ‘een bijna caleidoscopisch beeld van de religieuze veranderingen in dit roerige tijdperk’. Mijns inziens zijn verschillende aspecten ervan onderbelicht gebleven en andere derhalve overbelicht. Onderbelicht bleef de vraag naar de betekenis van de zestiger jaren. Welke verontrustende vragen brachten kerk en samenleving in beroering? Anders gezegd, op welke vragen waren de zestiger jaren het antwoord? Welk verlangen werd behartigd door de theologie van de hoop? En waarom kwam de Joods-christelijk dialoog in deze jaren op gang? Hoe heeft dat onze relatie tot God veranderd? Of zijn we te snel aan deze vragen voorbij gegaan, zodat we nu leergeld moeten betalen en bezig zijn aan onze eigen woestijntocht? Overbelicht vond ik de kritiek op de kerk als instituut en hoedster van de traditie. Aanvankelijk gaat het daarbij om kerkelijke zelfkritiek. Maar in de loop van de tentoonstelling verandert de zelfkritiek in kritiek van de kerkverlater, die van lieverlee buitenstaander is geworden, afzijdige toeschouwer. Vanwege het rooms-katholieke kerkbegrip dat onderscheid maakt tussen clerus  en leek, is de grens tussen beide vormen van kritiek aanvankelijk flinterdun. Kritiek op de clerus is kritiek op de kerk, maar in hoeverre is het nog zelfkritiek? Bij protestanten ligt dat anders. Vanwege het ambt aller gelovigen is kritiek op de kerk altijd zelfkritiek (of iedere protestant zich dat bewust is, is een andere vraag). Zou dit verschil de oorzaak zijn waardoor de tentoonstelling verhoudingsgewijs veel meer aandacht geeft aan veranderingen in de katholieke wereld dan aan die op het protestantse erf? Zelfkritiek laat zich niet makkelijk tentoonstellen. Zeker niet voor een breed publiek.

Reinier Gosker

Reinier Gosker, predikant in de PKN en woonachtig in De Wijk

[1]    Bart Wallet (e.a.), Geschiedenis van de Joden in Nederland, Uitgeverij Balans, 2017.

[2]    Jonathan Sacks, Numeri – boek van de woestijnjaren, Skandalon 2022, pag. 145-149.

[3]    Naast de feitelijke tentoonstelling in het Museum Catharijneconvent zijn er andere informatieve momenten zoals een uitgave van het magazine Catharijne, drie potcasten en bijna elke week een inleiding op een specifiek thema tijdens de duur van de tentoonstelling, – zie: https://www.catharijneconvent.nl/tentoonstellingen/jaren-zestig

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 7. 2 juli 2022