Van die eerste hinnik, van het roepen van zijn naam, en van zijn laatste adem

logoIdW

 

Judith Price-den Boer is ruim een jaar geleden verhuisd met haar man en drie zoons, van in het dorp naar een huis buiten. Sinds die tijd is er een pup die een hond is geworden, er zijn kippen (en er is een vos), en er is een kat, want ja, er zijn ook muizen. Ik ontmoet haar op het erf van boer Van Ginkel, want daar staat Valentino, een prachtige, trotse hengst, met een glanzende, donkere, bijna zwarte vacht. Hem heeft ze inmiddels alweer 11 jaar. Maar hoe mooi hij ook is, en hoe goed het ook gaat tussen hen, de liefde van haar leven, als het om dieren gaat, is hij niet en zal hij ook nooit worden. Want dat was en is Marco, een pony (een grote, dat wel). Als het over liefde, over passie gaat, gaat het over hem, zegt Judith beslist. Valentino staat erbij en doet alsof hij het niet hoort.

De liefde voor het paard is er zo lang als ze zich kan heugen. Alle dieren waren haar lief, een kat onder een auto moest onverwijld in veiligheid gebracht. Maar een paard trok de kar van de groenteboer door de straat, en alleen over een paard – het paard ‘Lord’ – kon haar vader de verhalen vertellen zoals hij deed. Een dier zo prachtig en geweldig, als dat toch eens kon… Als ze alles wat ze had bij elkaar legde, het geld van de verjaardagscadeautjes en haar zakgeld, kon je daar die droom dan niet voor kopen? Ze rekende haar moeder de sommetjes voor die in haar kleuterwereld allang klopten, maar pas na jaren werd het dromen en rekenen werkelijkheid.

Er kwam, via een oom in Chaam, een pony: een grote witte, een heel goede, zo bleek later. Op de paardenmarkt, daar zou hij staan, daar zou de kleine Judith hem zien. Die paardenmarkt was eng, zo groot en vol en vreemd. Ze ving tussen al die paarden en handelaars eindelijk een eerste glimp op van Marco en onmiddellijk hinnikte hij hard. Dat was voor haar, onmiskenbaar: hij gaf haar een teken, een groet.

Misschien zou ze ook zonder die veelbetekenende eerste hinnik hebben volgehouden, maar het zal geholpen hebben om met rijden door te gaan. Want ze vond het doodeng, iedere keer weer. Huilend van angst ging ze, en huilend en doodsbang zat ze op Marco’s rug. Bang om te vallen, bang voor de droom die werkelijkheid was geworden of voor wie weet wat allemaal meer. Maar het moest en het zou: ze had nu een paard en ze wilde rijden, hoe dan ook.

Voor Marco was onderdak gevonden bij boer Van der Vecht, een wijze boer. Hij hielp haar en zag bij het meisje, dat toch telkens weer kwam en huilde en reed, langzamerhand de angst wijken. Hij leerde haar ook dat angst voor dieren zo gek nog niet is, sterker nog, je kon maar beter een beetje bang zijn. En bang stond ze ook op een dag bij de wei, waarin een bazige hengstige merrie alle dieren achter haar aan wist te krijgen. Ook Marco volgde die merrie, en hoe zou ze hem daar, bij dat bazige paard weghalen? Ze had zich er al bij neergelegd dat het die dag niet van rijden zou komen, en als om zich daarvan te vergewissen, om niet helemaal voor niets te zijn gekomen riep ze toch nog maar een keer, maar niet al te hard, zijn naam. ‘Marco!’ Onmiddellijk brak hij uit het gevolg van de merrie, keerde om, en kwam naar haar toe. Onvergetelijk.

Het moest zo zijn, zij waren voor elkaar bestemd, en Marco was degene die dat wist, als eerste. Hij was de vervulling van het onpeilbare, ongerichte verlangen van dat meisje, zij zou hem gaan verzorgen en op hem rijden en hij zou dat beantwoorden met enorm veel liefde, de onvoorwaardelijke en grenzeloze liefde van het dier voor degene die het voedt, opvoedt en verzorgt.

Marco werd dus haar beste vriend; ze deed haar schoolwerk bij hem, leerde voor proefwerken zittend bij hem in de stal. Ze groeide op en leefde met hem, jaar na jaar, tot het moment dat haar zoons op hem reden. Toen waren er dus andere vriendschap en grotere liefde in haar leven gekomen, voor haar man en haar zoons. Hoeveel ze ook van hem hield, Marco was voor haar niet als een kind, dat is haar veel te sentimenteel. Maar liefde was het en bleef het, onvergelijkelijk, van een heel eigen soort.

Met dat ook haar tweede zoon op hem had gereden, was Marco al wel oud geworden. En al snel daarna kwam het moment dat hij van pijn eigenlijk niet meer op zijn benen kon staan. Het ging niet meer en het hoefde niet meer. Bij dieren is het dan eenvoudig, dan bel je, je maakt een afspraak, en op een dag is het zover. Die dag heeft ze hem nog een keer peertjes laten eten, want daar was hij dol op, en toen is een lieve dierenarts gekomen en die heeft hem neergelegd – dat ging gewoon, zo zwak en gewillig was Marco – met zijn hoofd op Judiths schoot. Daar blies hij zijn laatste adem uit, ze voelde die over haar arm gaan en dat was het. En dat was goed zo, ze kon leven met zijn dood, en meer nog, met de herinneringen aan zijn leven, de 27 jaar met hem, van die eerste hinnik, van het roepen van zijn naam, en van zijn laatste adem. De liefde en zorg die ze aan hem kwijt kon. En hoe hij dat beantwoordde, met de totale liefde van het dier.

 

Coen Constandse