Van de redactie

logoIdW

Voor u ligt een nummer over artificiële intelligentie (AI). In de redactie werd al een tijdje terug het idee geopperd om daar in ons blad aandacht aan te besteden. Het enthousiasme daarover was bij de één groter dan bij de ander. Wat moest en kon daar theologisch over gezegd worden? Dat AI grote vragen oproept is duidelijk. Dat antwoorden daarop nog in de kinderschoenen staan evenzeer. Maar werpt AI ook nieuwe theologische vragen op? Daarover verschilden de meningen. Voor de één is het gegeven dat AI de komende tijd de wereld ingrijpend zal beïnvloeden en veranderen reden genoeg om er aandacht aan te besteden. Voor de ander is AI een nieuwe vorm van technologie, die niet wezenlijk verschilt van alle andere vormen van technologie. Het herschept de wereld wel, maar schept geen nieuwe wereld. Scheppen doet de mens niet, dat doet God alleen. In de theologische bijdragen die je op internet vindt, is inderdaad merkbaar dat het nog niet eenvoudig is om theologisch te reflecteren en te reageren op AI. De gedachten gaan vaak over de theologische houding tegenover techniek in het algemeen: geen afwijzing, maar ook geen vergoddelijking van de mogelijkheden. Niet utopisch, noch dystopisch spreken over AI, maar nuchter en waakzaam blijven. Een vraag waarvoor AI ons wel specifiek stelt, is in hoeverre de machine hier de mens vervangt. Daarmee wordt de vraag wat de mens tot mens maakt dringend. Daarover is ook in de theologie veel nagedacht. De mens is als enige schepsel beeld van God. Maar waarin is hij Gods beelddrager? Als het antwoord daarop verwijst naar de menselijke geest of diens intelligentie, wordt de vraag of en waarin menselijke intelligentie zich onderscheidt van artificiële intelligentie. Kan ook een robot wellicht beeld van God zijn? Zo dienen theologische vragen zich toch als vanzelf aan.

In dit nummer wordt op uiteenlopende wijzen op AI ingegaan. Vanuit twee films en de vragen die die oproepen (De Klerk). Vanuit de hoek van techniek en ethiek (Meijers). Vanuit een historische invalshoek (Doevendans). In verhaalvorm (Constandse), als bijdrage aan de theologische gedachtevorming zeer origineel en bij mijn weten uniek in ons blad. En tenslotte vanuit twee boekbesprekingen (Den Duik en Verbaan). Met het oog op Pinksteren neemt Polhuis ons mee in de vraag of de geest van Barth ons anno nu nog iets te zeggen heeft. Hij meent van wel. In de geest spreekt Barth voort. De artikelen worden zoals gebruikelijk voorafgegaan door een meditatie (Den Hertog) en afgesloten met het commentaar (Doedens).

Jilles de Klerk

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 6. 28 mei 2022