Van de redactie
Dit nummer opent met de gedachtenis van de op 22 februari overleden Rochus Zuurmond. Ad van Nieuwpoort schetst zijn betekenis als nieuwtestamentisch theoloog en memoreert zijn waardevolle bijdragen aan ons blad. Zuurmond was gekant tegen de Nieuwe Bijbelvertaling en de Bijbel in Gewone Taal. Coen Wessel bespeurt echter een mogelijk gemeenschappelijk verlangen naar ‘het sublieme’ in laatstgenoemde vertaling en de in kringen van de Amsterdamse School geprezen Verdeutschung van Tenach van Buber/Rosenzweig. Van Rosenzweig naar het leerhuis is een kleine en logische stap. Van Manen en van Dijk vragen aandacht voor het ‘lernen’. Het in de leer gaan bij de Schriften is daar betrokken op het leven, niet op de leer. Werner Pieterse bespreekt de film ‘Parasite’ en ziet parallellen met de vriendelijke wijze waarop hij zijn Kameroens personeel omging. Wat blijft er over van inspirerende, persoonlijke theologie als de viva vox van de theoloog niet meer onder ons is? vraagt Coen Constandse zich af met betrekking tot wijlen Henk Vreekamp. Hij trekt die vraag door naar van andere grote theologische leermeesters. Hetty Boersma gaat in op de secularisatietheorie van Herman Paul en vraagt aandacht voor tekenen van Christus’ komst hier en nu. Peter Verbaan vraagt zich in zijn vervolgartikel over de ziel juist af of in moderne theologie de post-mortale existentie niet te veel veronachtzaamd is en wordt. Vaste onderdelen treft u aan in de meditatie, het exegetische miniatuur (over Psalm 114 dit keer) en het commentaar. In dat laatste gaat het over wat ons bij het ter perse gaan van dit nummer allemaal in de greep heeft en bij verschijning van dit nummer waarschijnlijk nog immer bezig houdt: het coronavirus. Mirjam Elbers geeft het reden voor een droefbittere blues.
Jilles de Klerk
In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 4. 4 april 2020