Vaderdag

Met terugwerkende kracht hebben the Sixties in onze tijd mythische connotaties van autonomie en authenticiteit, maar de werkelijkheid is aanzienlijk complexer en genuanceerder. In het collectieve geheugen wordt dit tijdperk verbonden met mei ‘68, de studentenopstand in Parijs. Voor de Nederlandse situatie vormt 1966 een markeringspunt; om precies te zijn juni 1966.

1966 is het jaar van het omstreden huwelijk tussen kroonprinses Beatrix en Claus von Amsberg. Het is ook het jaar waarin provo’s ‘happenings’ houden rond het Lieverdje, een standbeeld van een straatjoch op het Spui. Op 13 en 14 juni zijn het evenwel niet provo’s maar bouwvakkers die vanwege een arbeidsconflict, op instigatie van de CPN, de confrontatie zoeken. De politie treedt hard op, twee demonstranten raken gewond en metselaar Jan Weggelaar blijft dood op straat achter. Hij is echter niet om het leven gekomen door politiegeweld maar door een hartstilstand.

De Telegraaf brengt dit nieuwsfeit de volgende dag in de eerste editie, met grote gevolgen. Tegenover wat als fakenews wordt beschouwd loopt een woedende menigte te hoop. Er worden zware vernielingen aangericht rond de Dam en het gebouw van De Telegraaf wordt in brand gestoken. De politie zet traangas in en trekt de wapens.

De Groningse hoogleraar Doeko Bosscher sprak in 1992 over ‘de dood van een metselaar en het begin van de jaren zestig in Nederland’. Hoewel hij aangeeft dat het niet zo simpel is om het begin van de jaren 60 in Nederland aan te wijzen, vormt 1966 een omslagpunt. Het gebeuren rond de Dam geldt als de ‘meest opvallende manifestatie van onvrede die de jaren zestig in Nederland hebben opgeleverd.’ En James Kennedy ziet er ‘de crisis van het regentendom’ aan het licht komen.

Van Gennep

Ted van Gennep (1926-1990), de latere hoogleraar praktische theologie en lange tijd roemrucht redacteur van dit blad, heeft dat in die dagen feilloos aangevoeld. Hij is op dat moment predikant in Leidschendam-Veur, een nieuwbouwwijk met een splinternieuw kerkgebouw. De berichtgeving via de media van die dagen grijpt hem zodanig aan – ‘Het was weer oorlog’ – dat hij op zaterdag besluit om in zijn preek in te gaan op het gebeurde. Hij doet dat onder het motto van Vaderdag die – net als dit jaar – op 19 juni valt: ‘Voor één keer willen we de kerkelijke gang van zaken onderbreken, en ook in de kerk VADERDAG vieren.’

Van Genneps betrokkenheid op de gebeurtenissen in Amsterdam gaat verder dan die van een gewone tv-kijker of krantenlezer. Amsterdam is een aantal jaren zijn biotoop geweest. Hij heeft er gestudeerd en gewerkt. Hij was er actief bij de AMVJ en leerde er veel creatieve mensen kennen. Ook vanuit Leidschendam is hij in deeltijd nog verbonden aan de UvA. Daarachter liggen zijn ervaringen in Parijs waar hij voor zijn dissertatie over het ethische denken van Camus een aantal maanden heeft gestudeerd. Hij kent het werk van Camus en Sartre en hun onderlinge clash, hij heeft iets geproefd van de sociale, politieke en maatschappelijke onderstromen die daar leven.

Daarbij is Ted van Gennep zelf afkomstig uit een gegoed burgerlijk milieu. Hij is vertrouwd met de kring van gezagsdragers die in de samenleving de vaderlijke rol op een vanzelfsprekende manier vervullen. Hij weet van binnenuit wat er op het spel staat.

Preek

Op die vaderdag 1966 preekt Van Gennep in de Andreaskerk dan over de woorden van Paulus in Romeinen 8,15: Ẃant gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen den Geest van het zoonschap, door welken wij roepen: Abba, Vader.’ Hoe duidt hij de gebeurtenissen in Amsterdam en welke weg wijst hij de gemeente? Om het beeld te verfijnen: op die zondagmorgen worden er ook vijf kinderen gedoopt en daarna volgt de Woordbediening aan de hand van Matth. 11,25-30 en Rom. 8, 10-17.

Ik volg de preek op hoofdlijnen. Van Gennep zet in met de ‘wonderlijke speling van het toeval’ dat het uitgerekend vaderdag is na een week van grote onrust. ‘Wat we deze week hebben meegemaakt, dat is in feite een gezagskrisis, een krisis van het vaderschap. De vaders en alle andere vaders, die over ons gesteld zijn: de politieagenten, de rechters, de burgemeesters, de ministers… ze hebben het allemaal zwaar te verduren gehad, deze week.’

Daarachter zit de vraag naar de vader-zoon verhouding en Paulus zegt daarover iets essentieels. Hij onderscheidt slavernij waardoor je gaat vrezen en het zoonschap waardoor je gaat roepen. De verhouding tegenover degene die iets over je te zeggen heeft wordt gekenmerkt door macht en willekeur; dat brengt angst met zich mee.

Maar kinderen roepen: Abba. Ze spreken hun vader aan in hun moedertaal, in taal van vertrouwen, van liefde.

‘Dat moet ons nu vanmorgen worden verkondigd: wij staan tegenover God, de Vader, in de taal van de liefde en omdat wij tegenover God in die taal van de liefde staan, worden al onze aardse gezagsverhoudingen daardoor mede bepaald.’

Vervolgens werkt Van Gennep dit uit: slaven – ‘ze zitten hier vanmorgen ook in de kerk’- zijn bang, ze roepen niet maar fluisteren. Het is de geest van de slavernij die nog altijd rondwaart. ‘Het concern, de maatschappij of de staat kan een even grote slavenhaler zijn, als vroeger de West-Indische Compagnie.’ Maar omdat we vrijgesproken zijn van de Wet, het dode gezag, mogen we kinderen zijn. ‘Hier is een Vader die Zijn leven over heeft voor zijn kinderen, die hen niet probeert te benaderen met macht maar met liefde.’ Daarom worden we geroepen ons ook als kinderen te gedragen. In de geest van het zoonschap.

Op allerlei terreinen zijn er revoluties gaande in de wereld, schetst Van Gennep. Dat gebeurt tegen de achtergrond van de verhouding eigenaar-slaaf, en niet van vader-zoon. De kerk heeft vaak aan de kant van dit paternalisme gestaan en die verhouding heeft ook gevolgen gehad voor hoe we God gingen zien: ‘als de eisende, strenge Vader, die strafte, waar Hij kon.’ Maar dat is niet de bijbelse God.

Wat betekent dat allemaal voor ons? Nu, wij ‘rustige Nederlanders, in ons uithoekje van de wereld’ ook met de revolutie worden geconfronteerd? ‘Moet dat nu in ons goede vaderland gebeuren? We hebben het altijd zo rustig gehad en we hebben het altijd zo goed bedoeld?’

Van Gennep zegt: niemand ontkomt aan de geschiedenis van zijn tijd, en deze tijd is die van de omwenteling van ‘rassen, klassen, geslachten, van alles wat eenmaal slaaf was’.

Het is evenwel de levende God, de Vader van Jezus Christus, die ons zal zeggen wat het is om zowel in ons gezin als in onze maatschappelijke verhoudingen vader en zoon te zijn. En de kerk heeft de geweldige taak om dat de wereld voor te houden: Wij zijn voor elkaar verantwoordelijk, wij mogen beurtelings elkaar tot vader en zoon zijn. ‘Niet bezield door haat en wraak, maar door liefde en offer. Dat wilde ik u graag zeggen op Vaderdag.’

Dit is een eerste poging van Van Gennep om wat hij als een crisis van zowel het vader- als zoonschap (kindschap) duidt, te verwerken. Hij doet dat bovenop de actualiteit, door woorden te geven aan wat hij ziet gebeuren, door verbinding te maken met woorden uit de Schrift. Mij treft zijn open benadering: ja, de tijd waarin wij leven is er een van onrust en revolutie maar ook daarin heeft de levende God ons iets te zeggen. Zo maakt hij zelf – al prekend – duidelijk wat hij met de geest van het zoonschap bedoelt.

Terugkeer van de verloren Vader

Ook de jaren die volgen blijft Van Gennep met het thema van de vader ‘die we uit huis geschopt hebben’ bezig. Hij preekt vaker over Romeinen 8 en langzamerhand verdiept zijn vraagstelling zich: ‘is er een vaderschap mogelijk, dat noch naar dictatuur, noch naar chaos en onzekerheid uitglijdt?’ In zijn grote essay uit 1989 over De terugkeer van de verloren Vader tekent hij de contouren van een vaderschap dat de communicatie herstelt tussen strijdende partijen. Dat Vaderschap wordt gekenmerkt niet door autoritaire macht maar door liefde. Met Bonhoeffer: ‘Nur der leidende Gott kann helfen’. Het is in feite dezelfde grondlijn als op vaderdag 1966.

Bijna zestig jaar na dato kun je de vraag stellen hoe spannend deze preek is. Van Gennep gaat namelijk nogal evenwichtig te werk: zowel vaderschap als kindschap verkeren in een crisis. Verder laat hij er geen misverstand over bestaan dat hij afkeurt wat er in Amsterdam is gebeurd, ‘daarvoor zijn geen verontschuldigingen’. Maar hij veroorlooft zich ook een andere kritische kanttekening. Hij signaleert onevenredigheid in de rechtspleging. ‘Ik denk aan de berechtiging van de Amsterdams provo’s in verhouding tot de berechtiging van de Utrechtse studenten, die hun dispuutsgenoot onder een roetkap hebben laten stikken. Wij zouden zeggen: gelijke monniken, gelijke roetkappen.’

Die woordspeling is niet aan iedereen besteed. Onmiddellijk verlaat een kerkvoogd met vrouw en kinderen de kerk. Nog anderen volgen. En al voordat dominee Van Gennep is thuisgekomen is, is er ook al een woedende rechter bij de pastorie langs gegaan ‘die mijn vrouw, die nergens van wist, allerlei bedreigingen kwam toeroepen.’

Het tekent de geladen sfeer die er in de samenleving heerst. De jaren zestig zijn echt begonnen.

Gerrit van Meijeren

Gerrit van Meijeren is classispredikant Zuid-Holland Zuid. Op 16 juni jl. is hij aan de PThU gepromoveerd op zijn studie over Van Gennep: Slenteren in de stad van de mens. De cultuurtheologie van F.O. van Gennep. De handelseditie is inmiddels verschenen bij Skandalon en kost tot 1 september €29,99.

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 7. 2 juli 2022