‘Un jour pourtant’ – de eschatologie van Jean Ferrat

In een hippe pop-up kroeg aan de oever van de Loire bestelde ik een ijsje. Terwijl de barman in de vriezer dook, zag ik dat de wand achter de tap versierd was met platenhoezen. Er was er maar één bij van een Franse artiest, Jean Ferrat: een mooi hoofd met veel haar en een snor. Geen Aznavour, geen Brassens, zelfs geen Gainsbourg of Hallyday, alleen de in 2010 overleden halfcommunistische zanger uit de Ardèche. Vreemd, dacht ik, maar niet onbegrijpelijk. Als luisteraar slijt je op den duur aan het pathetische individualisme van Brel, Ferré en andere chansonhelden. Het bevreemdt, alsof naast de getourmenteerde zanger of zangeres de wereld in rook mag opgaan. Ferrats pathos is vriendelijker. Het geldt de maatschappij van nu en een wereld die nog moet komen.

Kameraadschappelijkheid

Ferrat was niet godsdienstig, maar had een uitgesproken eschatologische tic. Het verlangen naar een betere wereld spreekt uit vrijwel al zijn liedjes. Enkele biografische feiten kunnen dat verklaren. Geboren in 1930 was hij het vierde kind, een nakomertje, in het gezin van Mnacha en Antoinette Tenenbaum-Malon. Zijn vader, een in 1928 tot Fransman genaturaliseerde Russische Jood, verliet op een dag in september 1942 het huis en kwam niet meer terug. Pas na de oorlog werd bekend dat hij was opgepakt en spoedig daarna in Auschwitz vermoord. Heel de oorlog heeft de familie op zijn terugkeer gehoopt. Ondertussen moesten de gezinsleden nu eens bij het ene dan weer bij het andere gastgezin onderduiken, een onaangename periode waarin ze veel steun ondervonden van het communistische verzet. In die tijd moet bij de jonge Jean het besef zijn ontstaan van een vrijwillig, familieachtig gemeenschapsverband dat soelaas bood tegen een door willekeur en angst gevoede schijngemeenschappelijkheid, die belichaamd werd door de nazi’s en het Franse Vichy-regime.

Eind jaren ‘50 begint Jean Tenenbaum naam te maken als de zanger Jean Ferrat. Aanvankelijk doen zijn stijl en thematiek denken aan die van Georges Brassens (1921-1981), maar allengs begint vooral de lyrische muzikaliteit van zijn liefdesliedjes de aandacht te trekken. Oplettende luisteraars merken dat Ferrat ook in zijn teksten eigen accenten legt. Net als Brassens zingt hij vaak over eenlingen en verschoppelingen, maar in de ogen van Ferrat zit er systeem in dat wat de verschoppelingen eronder houdt. Bovendien gelooft hij in hun bevrijding. Waar Brassens, Brel en andere collega’s een post-katholieke, existentialistische, soms anarchistische levensbeschouwing delen, koestert Ferrat het communisme. De underdog die optornt tegen de eisen van een burgerlijke en industriële samenleving heeft volgens hem recht op meer dan alleen deernis en een kunstzinnig in memoriam. Zingend wil Ferrat hem rehabiliteren en in een nieuw licht plaatsen, waarmee ook een maatschappelijke realiteit is verbonden: de beweging van kameraadschappelijkheid die overal ter wereld gaande is.

Vanaf een zeker moment gebruiken Ferrats recensenten steeds twee adjectieven om hem en zijn werk te karakteriseren: romantisch en geëngageerd. Men beschouwt die twee meestal als losstaand van elkaar en ziet Ferrat als een warmbloedige man met enigszins steriele idealen, maar in feite zijn het keerzijden van dezelfde medaille. De waarden waarvan Ferrat de arbeidersklasse verstoken ziet, ‘la vie, l’espérance et la liberté’ (Deux enfants au soleil), hebben voor hem een huiselijk of zelfs erotisch karakter. In de loop van zijn carrière zal Ferrat niet alleen politiek in het krijt treden tegen de economische en sociale onderdrukking van de arbeider. Hij zal met heel zijn kunst alles te lijf gaan wat in zijn optiek de liefde weerstreeft: het kolonialisme, de vrouwenonderdrukking, de burgerlijke moraal, de massamedia, de atoombewapening, de uitbuiting van de natuur, de veronachtzaming van de lokale cultuur, de Franse taal, het platteland etc. De liefde slaat alles. ‘L’amour c’est pas de la gymnastique / C’est pas prenez la position / C’est la liberté frénétique / Ça fleurit pas dans les prisons’ (Le singe).

De Commune

Door haar alomvattende karakter is de liefde een eschatologisch verschijnsel. Als zij zich openbaart (Deux enfants au soleil, Un jour futur), is de wereld tot haar bestemming gekomen of op haar beginpunt teruggekeerd. Tot die tijd is de liefde steekproefsgewijs actief. In het klein in persoonlijke relaties en liefdesbanden, in het groot als profetische aanklacht, als revolutionaire opstand of als de goede geest die door het Parijs of het Frankrijk van Ferrats dromen trekt. Een flink aantal van Ferrats chansons is gewijd aan revolutionaire opstanden: die van 1789 (Le bicentenaire), die van 1830 (Paris Gavroche), de opstand op de Pantserkruiser Potemkin (Potemkine), de studentenrevolte van 1968 (Au printemps de quoi rêvais-tu?), de Cubaanse revolutie (Cuba sí , Les guerilleros) en bovenal de Parijse Commune, de volksopstand van 1871 die slechts 72 dagen duurde en voor even arbeiders en vrouwen aan de macht bracht (La Commune, Les cerisiers). De Commune is voor Ferrat ‘Ce dont je rêvais quand j’étais gamin’, het vrijwillige, familieachtige gemeenschapsverband dat hem schadeloos stelde voor de verdwijning van zijn vader. Dat deze revolutie werd gedragen door lieddichters (Pottier en Clément), maakte dat ze nog meer tot Ferrats verbeelding sprak.

Ferrat was de democratie toegedaan en werd nooit lid van de communistische partij. Toch was hij niet in alle gevallen tegen geweld. ‘Kameraad’, zingt hij in 1968 enigszins cryptisch, ‘is een mooie naam die kers en granaat huwt aan honderd meibloemen’. In een lied van het jaar daarvoor eert hij de baardige Zuid-Amerikaanse guerillastrijders met hun ‘fusils démodés’. In Le bilan (de balans; 1980) stelt hij vast dat er geen doel is dat het geweld van communistisch Rusland en China kan rechtvaardigen, maar als daarna socialisten en zelfs katholieken denken hem in hun kamp te kunnen verwelkomen, weigert hij met de verklaring dat alleen communisten lef genoeg hebben om socialistische idealen te verwezenlijken. Ook blijft hij het opnemen voor de groep en de massa als voertuigen van de eschatologische liefde (En groupe, en ligue, en procession).

Antraigues

Dat zijn aanvallen op kapitalisme, kolonialisme, massamedia etc. moesten uitmonden in iets veel intiemers dan een staatscommunisme naar Oost-Europees model, kon hij nog het beste duidelijk maken door teksten op muziek te zetten van een andere kunstenaar voor wie revolutie en liefde onlosmakelijk verbonden waren, de dichter Louis Aragon (1897-1982). Ook in het oeuvre van de communist Aragon is een politiek deel, een romantisch deel en zelfs een surrealistisch deel te onderscheiden, maar de kracht van Aragons teksten is, dat het politieke en het persoonlijke, het kritische en het erotische er naadloos in elkaar overgaan. Een voorbeeld is het eschatologische Un jour, un jour met coupletten die de verschrikkingen en raadsels van het aardse leven evoceren en het troostende refrein: ‘Un jour pourtant, un jour viendra couleur d’orange / Un jour de palme, un jour de feuillages au front / Un jour d’épaule nue où les gens s’aimeront / Un jour comme un oiseau sur la plus haute branche’.

Een opmerkelijke wending in Ferrats levensloop is zijn verhuizing naar de Ardèche na zijn afscheid van het concertpodium in 1972. Biografen zeggen dat het leven als rondtrekkend artiest Ferrat had uitgeput, maar een even belangrijk motief is zijn grote verwachting van de terugkeer naar meer rurale, kleinschalige samenlevingsvormen die in die tijd in de mode kwam. Zijn verknochtheid aan ‘de provincie’ had hem al in 1964 zijn bekende lied La montagne ingegeven. Na een bezoek aan Afrika waar hij, getuige het lied À moi l’Afrique, buiten de wereld van kapitaal en techniek een deel van zijn jeugd hervond, richtte hij zich vanaf 1974, naast het werk aan zijn platen, op het tuinieren en de gemeentepolitiek van zijn nieuwe woonplaats Antraigues. Voor wie weet dat de zanger in 1967 nog triomfen vierde als eerste Europese artiest in het ‘bevrijde’ Cuba en dat hij in Frankrijk in ’71 en ‘72 imposante aantallen fans op de been bracht, is deze terugtrekkende beweging verrassend. Maar Ferrat voelde zich er goed bij. ‘L’avenir n’est pas si loin’, zong hij in zijn Afrikalied.

Dit neemt niet weg dat de politieke ontwikkelingen na 1980 hem somber stemden. De teruggang van het communisme, de triomfen van de neoliberale paarse politiek onder Mitterand en even later de opkomst van rechts en extreemrechts, ook in de plaatselijke politiek van Antraigues – al die dingen gaven hem aanleiding om zich in liederen en interviews te blijven uitspreken (1985: La porte à droite; 1990: Dans le jungle ou dans le zoo). Bij de presidentsverkiezingen van 2007 steunde hij niet de communistische kandidaat, maar José Bové, bioboer en Europarlementariër. Daarnaast bleef hij rekenschap geven van de hoop die in hem was, het laatst via de woorden van Aragon in Épilogue:

Le drame il faut savoir y tenir sa partie et même qu’une voix se taise
Sachez-le toujours le choeur profond reprend la phrase interrompue
Du moment que jusqu’au bout de lui-même Le chanteur a fait ce qu’il a pu
Qu’importe si chemin faisant vous allez m’abandonner comme une hypothèse

J’écrirai ces vers à bras grands ouverts qu’on sente mon coeur quatre fois y battre
Quitte à en mourir je dépasserai ma gorge et ma voix mon souffle et mon chant
Je suis le faucheur ivre de faucher qu’on voit dévaster sa vie et son champ
Et tout haletant du temps qu’il y perd qui bat et rebat sa faux comme plâtre

Udo Doedens

Daniel Pantchenko, Jean Ferrat. “Je ne chante pas pour passer le temps”, Fayard 2010.

In de Waagschaal, jaargang 52, nr. 7, 1 juli 2023