Uit de dagboeken van Miskotte  – 2 (Over mystiek)

logoIdW

“Het diepste mysterie der dingen is het Huwelijk, de één-vlees-wording.
Zoals de wereld en de Geest Gods.
zoals de stof en de geest.
zoals de vrouw en de man.
zoals de goddelijke natuur en de menselijke.
zoals de God-Mens en de gemeente.
zoals de gemeente en het godskind.
zoals het godskind weer op zijn eigen wijze zich invoegt in de God-Mens en daarmee tegelijk zich huwt aan de gemeente, aan de mensen, aan de natuur, aan de Kosmos, waarvan Christus de Kracht is, die samenbindt en nieuwe geboorten uitdrijft, de Zin, die voor ons bewustzijn de veelheid als redelijkheid en orde ontsluit, de Voorwaarde en het Doel. […]

Het avondmaal is het hoogste wat er onder de sterren te beleven is. Het is μυστηριον , maar het betekent:
de eenheid van realisme en mystiek —
            wat ik zou willen noemen “mystisch realisme”.
de eenheid van diesseitigkeit en jenseitigkeit
            wat ik zou willen noemen de “belijdenis van het eeuwig-heden”.
de eenheid van stof en geest
            wat ik zou willen noemen “verheerlijkte lichamelijkheid”.”

(Miskotte, Dagboek, 20-1-1918)

 

Kornelis Heiko Miskotte schreef dit als jongeling van 23 jaar, student nog in Utrecht. Hij schrijft het nadat hij aan het heilig Avondmaal heeft deelgenomen. In de traditie van Miskotte werd het Avondmaal (dat ook zo werd genoemd, en niet Maaltijd van de Heer, eucharistie of wat dan ook) niet maandelijks en al helemaal niet wekelijks gevierd, maar vier maal per jaar. Het werd voorafgegaan door een dienst van Voorbereiding en gevolgd door een dienst van Dankzegging. Door dit alles kreeg het veel nadruk, en vanuit de nog doorwerkende traditie van de Nadere Reformatie, met voor Miskotte’s familie een scheut Kohlbrugge, werd het ook beleefd als het meest heilige gebeuren van de eredienst, veel heiliger dan de weliswaar ook “heilig” genoemde Doop, die echter voor allen was, terwijl het Avondmaal in wezen alleen is voor hen die weten een kind van God te zijn. Het heilig Avondmaal is in de gereformeerde traditie vanouds dan ook een van de weinige, maar centrale momenten geweest waarop iets van mystiek kon doorklinken en beleefd worden, waar het kind-zijn Gods werkelijk ervaren kan worden. Ik ken een predikant die nog in de jaren 1980 bij het heilig Avondmaal steeds uit het Hooglied preekte. Tussendoor niet, maar juist op die zondagen steeds weer wel. Dat heeft iets indrukwekkends en het kan bogen op een lange traditie. In de gereformeerde traditie werkt de mystiek van Bernard van Clairvaux sterk door, die een eindeloos mystiek commentaar op het Hooglied schreef. Zo schreef bijvoorbeeld Abraham Hellenbroek (dezelfde als van het catechisatieboekje dat nu nog in de Gereformeerde Gemeenten wordt gebruikt) ook een mystiek commentaar op het Hooglied, dat twee vuisten dik is. Ik meen te weten (ik heb de tekst van zijn commentaar hier helaas niet bij de hand) dat wanneer Hellenbroek het beroemde Hooglied 8:6 uitlegt (‘Want sterk als de dood is de liefde’) hij deze liefde niet uitlegt als de liefde van Christus voor de ziel, maar als de liefde van de ziel voor Christus. ‘Vele wateren kunnen de liefde niet uitblussen’ (8:7) heeft geen betrekking op Gods eeuwige liefde, maar op de menselijke liefde. Wie eenmaal van God geproeft heeft, zal Hem blijven proeven. Hij verbindt het dus met de “volharding der heiligen”.

Mystiek is er dus niet voor niets. Het is er, omdat alleen dat wat wij werkelijk zelf ervaren hebben, zijn kracht zal behouden in ons eigen leven en in dat van onze kinderen. Je moet iets kunnen zeggen wanneer iemand je vraagt (zoals een dominee gelukkig wel eens overkomt) of je zelf wel eens iets van God beleefd hebt. Het hoeft niet veel te zijn – je kon een kanon afschieten in Abrahams geloofsleven zonder iets te raken, zei Noordmans – maar het moet wel iets zijn – dit ‘iets’ staat bij Abraham in Genesis 12 en 22, en het is aangrijpend genoeg: het opgeven van je verleden én van je toekomst vanwege de Stem die roept.

Miskotte beleeft de verzoening aan het heilig Avondmaal. Dat is een van de dragende en onmisbare krachten in zijn leven geweest. En hij weet: dat is genade. In dit gedeelte vertelt hij dat hij ’s morgens aan het Avondmaal geweest bij ds. Martens in de Jacobikerk. Maar daar is het geen echt avondmaal geweest, alles was “dor”. ’s Avonds wandelt hij dan naar Blauwkapel, en daar wordt het “echt” avondmaal. “Ik vierde avondmaal, dat is, ik voegde mij in in het mystieke levensgeheel van alle dingen en hun hart: Christus.” (idem) Dit is typerend voor Miskotte’s levenssfeer en persoonlijkheid. Later als predikant zal hij een keer in zijn dagboek schrijven dat de morgendienst waarin hij voorging totaal mislukt was, maar de avonddienst was een ervaring van totale verheerlijking, een opgenomen worden tot in de derde hemel en tegelijk kunnen blijven spreken. Natuurlijk zit aan dit alles een psychologische zijde. De Liagre Böhl suggereert in zijn biografie van Miskotte dat deze bipolair (manisch depressief) was, en er zijn inderdaad een heleboel elementen die in die richting wijzen. Maar het gevaar van zulke observaties is altijd de reducerende kant ervan: alsof we het begrepen hebben, wanneer we het kunnen koppelen aan een of ander syndroom. Miskotte zelf heeft heus wel geweten van zijn psychische mankementen (op een gegeven moment neemt hij zelfs een handlezer in dienst, gelijk Etty Hillesum haar handlezer vond, dat doe je niet voor niks), maar verwoordt alles theologisch en daarin moeten wij hem ernstig nemen. Het was ’s morgens geen avondmaal omdat hij zich toen niet kon “invoegen in het mystieke levensgeheel van alle dingen en hun hart: Christus”. We zien hoe Miskotte hier de ervaring nog cruciaal acht voor het echt-zijn van theologische werkelijkheden. Het is niet reeds een “echt” avondmaal wanneer de instellingswoorden maar goed zijn uitgesproken en aan nog zo wat theologisch-liturgische kaders voldaan is. Het is pas echte werkelijkheid wanneer de menselijke ziel erbij komt. Hij deinst hier dan ook in het geheel niet terug voor het later zo omstreden geraakte begrip “mystiek”.

Mystiek wordt meestal begrepen als een streven naar vereniging met het goddelijke. Dat is echter niet het meest belangrijke element. Het kan zelfs op een dwaalspoor zetten, omdat mystici weliswaar ergens naar streven, maar tegelijk de Ontmoeting met het goddelijke altijd als een genadige gave zien. Bij Miskotte staat het streven in ieder geval niet centraal, maar het ontvangen ván de eenheid. En belangrijk is dan, dat deze ervaring van verzoening, van vereniging, meteen de blik verruimt op de werkelijkheid erbuiten. De incarnatie is hét mystieke moment in de werkelijkheid, maar vanuit dit éne Huwelijk ziet Miskotte, schouwend-denkend-gelovend, dat de hele werkelijkheid waarin wij leven uit een schakeling van Huwelijken bestaat. Wereld en Pneuma, stof en geest, man en vrouw, Christus en de gemeente, de gemeente en de gelovige (het ‘godskind’ is hier de (ware) gelovige). Zoals Hegel in de 19e eeuw de incarnatie en de communicatio idiomatum uitbreidde van de christologie naar de scheppingsleer, de kosmologie en ontologie, zo verbreedt Miskotte het christologische perspectief ook – alleen dan niet wijsgerig, maar strikt gebonden aan het geloof van het godskind dat zichzelf ingevoegd weet. We kunnen ook zeggen: Miskotte heeft gewoon Hosea en Efeze goed gelezen, en gezien hoe daar het Verbond van Adonai/Christus met Israël/de gemeente weerspiegeld wordt in het huwelijk van man en vrouw. En van daaruit, vanuit het huwelijk als de eerste geschapen analogie mogen we toch wel nog meer analogieën zoeken? Wie zo kan leven, is altijd rijk.

Willem Maarten Dekker

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 5. 30 april 2022