Tweemaal uitgeworpen (het verband tussen Johannes 9 en 10)
Johannes blijkt het evangelie van de lange bogen. Achter het geheel eigen en niet
eenvoudig te doorgronden taalregister schuilt kennelijk een weloverwogen com-
positie, waarin ook meer bekende en gekoesterde passages alles behalve los verkrijg-
baar zijn.
De goede herder
Neem het beeld van de goede herder (Johannes 10,11-16), één van die toppers. Is dat
wel zo zoetig of romantisch als er niet zelden van gemaakt is? Ik geloof er niets van! Om
te beginnen: waarom staat er bijvoorbeeld niet eenvoudig: ik ben de herder? Dat zou
volstaan toch? Heeft het bijvoeglijk naamwoord niet een onderscheidende functie: de
goede herder (in onderscheid met een slechte herder)? Zoals bijvoorbeeld ook: de ware
wijnstok (in onderscheid met de wijnstok die bedriegt)? De grondbetekenis van het ge-
bruikte woord (καλος) is: bruikbaar, geschikt, passend, bekwaam. Het geeft de uitspraak
een polemische klank, een scherpe rand. Het beeld liegt er niet om. En alleen al in het
wijdere verband van de Schriften kan het nauwelijks missen of een polemische passage
uit de profetie van Ezechiël resoneert mee. Over herders die zichzelf weiden en niet de
schapen (Ezechiël 34,2). Vrij getransponeerd: een kerk die met zichzelf bezig is -de kerk
als merk, de kerk als een vlag om in de wereld te planten- en niet met haar opdracht, niet
met de mensen. Ik red mijn schapen uit hun muil, zo wordt de Eeuwige in die profetie
zelfs in de mond gelegd (Ezechiël 34,10). Hoe polemisch en scherp wil je het hebben?
En bij Johannes is het al niet anders. De rechtgeaarde herder (Johannes 10,11.14) staat er
tegenover de huurling, die geen hart heeft voor de schapen (Johannes 10,12-13). Tegen-
over dieven en rovers, bij wie de schapen niet veilig zijn (Johannes 10,1.8.10).
Het licht der wereld
En nu nog een stap verder: de breed uitgewerkte metafoor (Johannes 10,1-18) komt
ook binnen het boek niet zomaar uit de lucht vallen. Het beeld heeft daarin een ach-
tergrond. Het lijkt onlosmakelijk verbonden met het voorafgaande verhaal: één van
die lang uitgesponnen verhalen in het boek, over iemand blindgeboren (een mens
blind van geboorte – Johannes 9,1) die van Jezus het licht in de ogen ontvangt (Johan-
nes 9,7). Nauw aansluitend, zo lijkt het, bij de vorige metafoor, de vorige vervoeging
van de Naam (IK BEN – Exodus 3,14): ik ben het licht van de wereld (Johannes 8,12;
9,5). Het valt zelfs te verdedigen dat heel die passage over de rechtgeaarde herder
(Johannes 10,1-18) nog deel uitmaakt van dat voorafgaande verhaal. Op zijn minst
gonst het nog na in de aantekening die weer volgt op de woorden over de herder: die
woorden veroorzaken een schisma onder de Judeeërs. Jezus wordt bezetenheid ver-
weten en daartegenover klinkt dan weer de vraag: een bezetene kan toch niet de ogen
van een blinde openen? (Johannes 10,19-21). Dergelijke verbindingen kenmerken de
stijl en de opbouw van het vierde evangelie.
Het verband tussen hoofdstuk 9 en 10
De lengte van het verhaal over de blindgeborene zit goeddeels in het even einde-
loze als tenenkrommende debat dat de de godsdienstige elite (Johannes 9,40 – het
vers noemt de Farizeeën) naar aanleiding van zijn genezing aanzwengelde: of dat wel
door de beugel kon, uitgerekend op sabbat (die overigens naar goed Joods gebruik
toch begint met het ontsteken van licht). Dat loopt uit op de excommunicatie van de
blindgeborene uit de synagoge: ze wierpen hem uit (Johannes 9,34). Hij wordt uit de
gemeenschap weggewerkt. Zoals helaas nog steeds maar al te vaak de ervaring is van
wie met een van die talloze handicaps of net-even-anders-gesteldheden al op ach-
terstand beginnen. Maar uitgerekend die term uitwerpen klinkt in de passage over
de herder opnieuw: Heeft hij de zijnen alle uitgeworpen, dan gaat hij voor ze uit en
volgen de schapen hem, want ze kennen zijn stem (Johannes 10,4). Maar hoe anders
klinkt datzelfde woord nu: naar in de ruimte zetten (ingaan en uitgaan en weide vin-
den; overvloed – Johannes 10,9.10) in plaats van hardhandig buitensluiten.
Kortom: aanwijzingen te over dat de passage over de herder niet los van het vooraf-
gaande verhaal over de blindgeborene verstaan kan worden en de metafoor staat voor
het scheppen van een terreurvrije ruimte in contrast met de uitsluitingsmechanismen
waarmee in het verhaal de blindgeborene te maken krijgt. De religieuze elite die hier-
voor verantwoordelijk gehouden wordt (Johannes 9,40), lijkt ook het logisch adres
voor de metafoor waarvan Jezus zich in de tekst bedient (Johannes 10,6). Het illustreert
de scherpe rand aan de woorden die Jezus tot tweemaal toe in de mond worden gelegd:
ik ben de rechtgeaarde herder (Johannes 10,11.14). De metafoor stelt, evenals de eerder
genoemde profetie, twee vormen van pastoraat tegenover elkaar: versterken, genezen,
verbinden en zoeken versus met geweld en met dwang overheersen (Ezechiël 34,4).
Tot slot: opvallend is dat er sprake is van de ‘hof ’ (αυλη) van de schapen (Johan-
nes 10,1). Er valt te denken aan een laag ommuurde ruimte, tegen roofdieren en
tegen de kou van de nacht, onder het open dak van de hemel, met in die lage muur
een opening waarin de herder staat, tegen de avond als deur naar binnen en in de
morgen als deur naar buiten. Zo vallen frasen op hun plek als: ik ben de deur van de
schapen (Johannes 10,7.9). Of: de rechtgeaarde herder zet zijn ziel over de schapen
heen (Johannes 10,11.16). En geldt dan niet hetzelfde voor die andere en vaak voor
raadselachtig gehouden uitspraak: nog andere schapen heb ik, niet uit deze hof; ook
die moet ik leiden (Johannes 10,16)? Ligt het niet voor de hand daarbij te denken
aan wie een vorm van excommunicatie ondergingen, zoals de blindgeborene in het
voorafgaande verhaal? (Johannes 9,34)
Klaas Holwerda
Ds. K. Holwerda (Amsterdam) is predikant en werkzaam op het raakvlak van kerk, kunst en liturgie
In de Waagschaal, nr. 1, 13 Januari 2024