Twee zendelingen

IN MEMORIAM C. BALK

Op 2 juni jl. is onverwacht in Oostburg overleden onze goede Waagschaal-vriend Cornelis Balk. Balk werd geboren op 28 juli 1931, en diende van 1959 tot 1991 de hervormde gemeenten Cadzand, Retranchement en Sluis. Vanaf 1991 stond hij in Tholen, waar hij in 1993 met emeritaat ging.
Cees Balk was iemand van de oude stempel die zijn stukjes voor In de Waagschaal tot op het laatst getypt aanleverde. En dat zijn er heel wat geweest: kleine schetsen, uit het leven gegrepen en herkenbaar, met toch een fabuleus element zodat de lezer het liefst op het verkeerde been gezet werd en achterbleef met een vaag gevoel dat hij zonet misschien wel om zichzelf gelachen had. Balk, kortom, bezat de gave de juiste zeden te schetsen en de moraal eruit te laten.
Naast schetsen hield Balk ook van etsen. Uw secretaris mocht zich wel eens verheugen in kleine tinetsen (?) die uit dankbaarheid vanuit ‘Tholen intra muros’ werden toegezonden, het liefst met een begeleidend woord in het Latijn over Balken en splinters. Dat was waarschijnlijk zijn manier van kletsen.
Waar ligt eigenlijk dat beroemde dorp van zijn jeugd Viermuren, waarover hij zo dikwijls schreef maar dat op geen enkele landkaart te vinden is? Balk, zo vermoed ik, neigde naar het fantastische, en spon aan een eigen levensver-haal dat geheel in dienst werd genomen door het grote verhaal van God en mensen, waarin fantasie de hoogste waarheid blijkt te zijn. Zulke dominees hebben het niet altijd even makkelijk.
Cees Balk is op 5 juni in kleine kring gecremeerd. Hij liet zijn vrouw en zijn zoon en schoondochter na. En ook zijn laatste bijdrage voor In de Waagschaal: ‘Twee zendelingen’. We drukken deze hier in dankbaarheid af.

TWEE ZENDELINGEN

Op de School met den Bijbel in ons stadje Viermuren ging elke maandagmorgen het busje voor de Zending in alle klassen rond. Wij deponeerden daar Hfl. 0,01 in. Wat werd er met dat luttele bedrag gedaan? De schoolmeesters vertelden ons dat daarmede de Blijde Boodschap werd gebracht in verre landen bij arme en ongelukkige mensen met een zwarte huidskleur.
Nu had ik, met mijn elf jaren, al wel zoveel gelezen over verre landen en volken om te weten dat millioenen op deze aardbol bepaaldelijk niet zitten te wachten op dat Evangeliewoord waarvan jaren later Urbanus terecht de onsterfelijke pastiche zou zingen: “Halleluja, hallo, Jesuken is geboren in een bakske vol met stro!”
Op een vrijdagmiddag hadden de schoolmeesters voor ons een verrassing bedacht: we zaten met de drie hoogste klassen op banken langs de muur in het gymnastieklokaal. En daar kwam hij binnen: DE ZENDELING. Hij was groot en gezet, in een zeer donkergrijs driedelig costuum met hoge schoenen.
En ja hoor, zijn verhaal was identiek aan wat wij al zo vaak hadden gehoord. Hij kwam op het Zendingsveld, alwaar de inlanders op hun blote voeten en in hun blote gaten rondliepen, zonder God of gebod. Dus hij aan het werk. En zijn arbeid in den Heere bleef niet tevergeefs. Na enige tijd kwamen zij tot geloof en droegen beschaafde kleren en schoeisel, hun van zendingswege verstrekt. Toen werd hij overgeplaatst. Hij vroeg zich af of de zegen op zijn werk ook zou blijven. Na enige jaren teruggekeerd kwam een jongen hem blijde en dansend tegemoet, zeggende: ik ben zo blij dat ik de Here Jezus heb leren kennen. De zendeling voerde voor onze ogen nu zelf deze dans uit: Le Carnaval des Missionaires. Camille Saint-Saëns had hiervoor in 1886 de orkestratie geschreven: les Elephants.
Midden onder het dansje sprak een kinderstem overduidelijk: MAN STEL JE NIET ZO AAN. Hij bevroor in zijn olifan-tenballet en vroeg: wie heeft dat gezegd? Alle kinderen zeiden: Cees Balk! De bovenmeester gooide mij eruit, zeg-gende dat hij na de les naar mijn moeder zou gaan. Dus ik naar huis en vertel het aan mijn Moeder. Die zei: laat maar komen die schoolmeester; ik lust hem rauw. Je kunt toch maar geluk hebben met je ouders.

De tweede zendeling ontmoette ik na jaren onder de predikanten in West Zeeuws-Vlaanderen. Hij was een van de zendingsleraren die uit het voormalig N. Indië weer in Nederland werk vonden. Hij had oneindig veel meer meege-maakt dan wij allen bij elkaar en was daar zeer bescheiden onder. Met dit verhaal stal hij voor altijd mijn hart.
Zij werkten op een Zendingspost op het eiland waar ook de Resident zijn domicilie had. De Resident vertegenwoor-digde het Wettige Gezag; zij leefden bescheiden aan de onderkant van die samenleving. Zij hadden de zorg voor zieken, verlatenen en zij die zich, om een oud VPRO-avondgebed te citeren, verloren waanden in deze wereld.
Het Gouvernement had begrip en waardering voor hun functioneren in die veelkleurige samenleving. Zo kwam de Gouverneur-Generaal op inspectiereis op bezoek zowel bij de zendeling als bij de Resident.
Het bezoek werd tevoren aangekondigd. De zendelingvrouw had voorbereidingen getroffen: op een koele tochtige plaats stonden flessen karnemelk in natte doeken gewikkeld om althans een iets lagere temperatuur te ontwikkelen. De Gouverneur-Generaal werd ontvangen met thee. Na enige tijd vroeg de zendelingvrouw of zij de gast kon dienen met een glas koele karnemelk. De Gouverneur-Generaal antwoordde: “Mevrouw, op een avond als deze lijkt niets mij zo heerlijk als een glas koele karnemelk.”
De volgende avond was het bezoek aan de Resident. Daar werd hem na de thee gevraagd of hij interesse had in een glas whiskey met ijsblokjes. En de Gouverneur-Generaal antwoordde: “Mevrouw, op een avond als deze lijkt niets mij zo heerlijk als een glas whiskey.”
En de vrouw van de Resident had het niet in haar hoofd moeten halen om karnemelk te serveren, evenmin als de zendelingvrouw whiskey.

C. Balk