Twee beelden (Cultureel gewicht 6)

logoIdW

 

Het Goudse Groene Hart Ziekenhuis is verbouwd. Midden in het vernieuwde ziekenhuis ligt een binnentuin waarin een opvallend beeld is geplaatst. Het is gemaakt door Lothar Vigelandzoon en werd ter gelegenheid van de heropening van het ziekenhuis geschonken door de medische staf. Het beeld stelt een jonge vrouw voor die zich, gekleed in een korte jurk, vanuit een reusachtige geopende handpalm met gesloten ogen en gespreide armen voorover laat vallen.

Telkens als ik het beeld passeer, moet ik eerst een paar bijgedachten van me afzetten. Eén ervan is dat ik kijk naar een in brons gegoten still uit de film King Kong. Daarin beklimt een monsterlijke aap het Empire State Building met in zijn reuzenhand precies zo’n bijna naakte vrouw. Ook gedachten aan Bo Derek in haar rol van Jane, de vrouw van Tarzan, of aan Kate Winslet op de voorplecht van de Titanic belemmeren een onbevooroordeelde blik op Vigelandzoons werk. Pas als ik deze associaties heb onderdrukt, denk ik te zien wat dit beeld op deze plaats, het hartje van het Groene Hart Ziekenhuis, zeggen wil.

Vol vertrouwen

Het beeld toont het gezonde en gelukkige leven dat het ziekenhuis zijn bezoekers en patiënten toewenst: dat men zich Vol Vertrouwen (zo luidt ook de titel van het kunstwerk) en met gesloten ogen kan overgeven aan, ja, aan wat? Het beeld wekt de suggestie, misschien door de badpak-achtige kleding van de vrouw, dat zij zich vanaf de hand in het water laat vallen. Water symboliseert vaak het ongewisse leven of de duistere toekomst. De hand helpt de vrouw dus om zich aan het leven toe te vertrouwen. Gelet op de plaats van het beeld moet de hand wel verwijzen naar de medische zorg van het ziekenhuis. Een verwijzing naar de hand van God lijkt mij ook niet uitgesloten. Zo bezien, toont het beeldhouwwerk de beste krachten van de medische wetenschap, eventueel overkoepeld door de macht van God, als een startblok van waaraf de mens, immuun voor de zorgen van het bestaan, het leven in kan springen.

Als deze duiding hout snijdt, hebben we veel om te overdenken. Bijvoorbeeld de keuze van de beeldhouwer en zijn opdrachtgevers voor een jonge, vitale en welgeschapen vrouw als beeld van de mens. Wat heeft dat de mensen te zeggen die achter rollators en in rolstoelen, met infusen in hun arm en de kanker in hun lijf rondjes draaien rond de binnentuin? Mikt het ziekenhuis werkelijk op een van gezondheid en levenslust overstromende mens? En zo ja, is dat terecht? Is de mens in de bloei van zijn leven ook de ware mens? Niet in de Bijbel, dacht ik zo. Daar is de levensfase van de bloei ondergeschikt aan de fase van het vrucht dragen.

En wat vinden we van de reuzenhand van de medische wetenschap? Is die metafoor, met alle achting voor de gezondheidszorg, niet een beetje overdreven? Kan de medische zorg zoveel steun bieden dat mensen zich voluit aan het leven kunnen geven? Het is waar dat de hand de vrouw loslaat en toestaat van hem af te springen. De gezondheidszorg schept, met andere woorden, alleen de voorwaarden. Maar hoe bescheiden dat ook klinkt, als je het zo voorstelt dat die voorwaarden de mens in staat stellen om blindelings in het diepe te springen, is die bescheidenheid erg bescheiden.

Ten slotte stelt het beeld ons voor de vraag naar de betekenis van het leven. Is het inderdaad een zee waar we met gesloten ogen in kunnen plonzen of is het leven daarvoor zowel te rijk als te gevaarlijk? Als betrekkelijk gezond persoon heb ik de ervaring dat je in het leven om je heen moet kijken, afwegingen moet maken, moet omhelzen en afweren. Daar doet een goede lichamelijke en mentale gezondheid niets aan af. In de beeldtaal van het geloof zie je dan ook nooit dat de mens van Gods hand afspringt. Hij bevindt zich in Gods hand en baant zich van daaruit een weg door het leven.

Al met al lijkt het beeld in de binnentuin mij op verschillende punten een valse voorstelling van zaken te geven. Het geeft een vals beeld van de mens als een jeugdig, lichamelijk ongeschonden wezen, maar ook van de menselijke en goddelijke krachten, alsof die de mens zijn jeugd kunnen teruggeven en hem onkwetsbaar kunnen maken voor het leven. Verder wekt het beeld ten onrechte de indruk dat het leven een kalme zee is waar je, mits goed voorbereid, met een gerust hart in kunt springen.

Barmhartige Samaritaan

Wie zich het ziekenhuis van voor de verbouwing herinnert, weet dat daar in het trappenhuis ook een beeld stond. Ongeveer gelijktijdig met de komst van het beeld in de binnentuin is het weggehaald. Puur toeval, heb ik gehoord. Het staat nu op een andere plek, waar het minder opvalt.

Ook dit beeld geeft een idee van de taakopvatting van het ziekenhuis. We zien de mens als een patiënt, letterlijk: iemand die wacht, die geduld oefent. Hij ligt met open ogen in de armen van een man die hem op een ezel tilt. Waarschijnlijk heeft die man de mens van de grond getild en nu houdt hij hem boven de rug van de ezel. Hij laat hem nog niet zakken, want dit tillen is zijn bijdrage aan het welzijn van de mens. Voor de rest zijn slachtoffer en hulpverlener gelijk. Het zijn ‘naasten’. Bij de ezel kun je denken aan Franciscus van Assisi, die zijn lichaam ‘broeder ezel’ noemde. De zorgverlener tilt de mens weer op zijn lichaam. Maar dit lichaam, de ezel, is een vervoermiddel. Het tafereel speelt zich af op de weg. En die weg moet worden vervolgd, met alle risico’s vandien.

Dit beeld van de Barmhartige Samaritaan (Han Wezelaar 1955) spreekt in een heel andere taal over de mens, zijn gezondheid en de wereld waarin hij te leven heeft. De rol van de zorg wordt verbeeld door een medemens (een Samaritaan zelfs, als je het bijbelverhaal kent) en niet door een goddelijke, bijna almachtige hand. Het leven is een ongewisse weg waarop je hulp van anderen nodig hebt en geen zwemparadijs waar je je solo en blindelings in kunt laten vallen. En het lichaam is een ezeltje. Je kunt het op de weg niet missen, maar het is niet het doel van de reis. Het is een vervoermiddel.

Als ik als patiënt het ziekenhuis binnenkwam, zou het mij gerust stellen bij de ingang het beeld van de Barmhartige Samaritaan te zien staan. Hier willen mensen mij oprapen en op weg helpen, zou ik denken. Het beeld van de vrouw zou mij afschrikken. Alsof ik een film in zou lopen met monsters en sterren, zonder een rol voor mij.

Udo Doedens