Toen, daar, ergens – en nu?
Vaderlandse geschiedenis met Anne de Vries en Anton de Kom
I
Voor onze tienjarige dochter las ik dit voorjaar Reis door de nacht voor, van Anne de Vries. Er was op school veel aandacht voor 75 jaar bevrijding en ze was wel benieuwd naar één van die boeken over de oorlog, die nog uit onze kindertijd in de kast staan. Ik kon me er weinig meer van herinneren dan dat ik er steeds verder in wilde lezen. Ik vond het een mooi boek, ook de gekleurde kaft, met tegen een nachtblauwe achtergrond tekeningen van allerlei scenes uit het boek.
Ik herlas het, hardop. Weer vond ik het mooi. En waarschijnlijk veel meer dan als jongetje ook ontroerend. Hoe het gezin De Boer van elkaar gescheiden raakt. De vroomheid trof me ook, ik herinnerde me die wel vaag, net als van de boeken van Piet Prins. De gebeden. De gelovige zekerheid dat het rijk van Hitler, gebouwd als het was op onrecht, niet kon winnen.
Maar het ontroerde me ook – en dat had ik niet verwacht – als ik las hoe het Wilhelmus werd gezongen. Of vader De Boer, zoals hij het tegen het schamperen over haar vlucht in voor koningin Wilhelmina opnam. En niet te vergeten de morele lessen in het boek, de hoge ethische standaard, van eerlijkheid en integriteit, respect en vrijheidsliefde, bescheidenheid of, je moet wel terugvallen op archaïsche woorden, ootmoed.
Het is natuurlijk allemaal te mooi. Zo heroïsch en geromantiseerd. Al die goede, moedige vaderlanders, die vastberaden en kordaat hun verantwoordelijkheid nemen en bijna als vanzelfsprekend de hoogste inzetten in het verzet wagen, om de vrijheid en het vaderland en de medemens in nood. Al schetst het de oorlog ook als een tijd van verschrikkingen, van geweld, het is toch wel te ongebroken, teveel de oorlog en het verzet als jongensboek.
Het schetst evengoed wel de sfeer waarin ik groot geworden ben. Misschien niet eens zozeer thuis in het gezin, als wel breder. De oorlog was onze recente nationale geschiedenis, en zo ook mijn voorgeschiedenis. Je voelde dat in het ontzag bij de nationale dodenherdenking. Dat altijd indrukwekkende moment was ook echt iets nationaals. Dit was Nederland. Een sfeer van verzet was onmiskenbaar. Alleen al in het ‘dat nooit meer’. Dit was onze geschiedenis en daarin hadden we heldere, morele lessen geleerd. Nederland was bevrijd en zou pal staan voor vrijheid. En tolerantie. Geen uitsluiting, tegen racisme. Die morele rechtschapenheid, daar was natuurlijk van alles op af te dingen, maar wat daar destijds al openbaar was, ging nog aan me voorbij. Ik herinner me ook dat als nog betrekkelijk ongebroken. Dat was Nederland, daar hoorde ik bij als Nederlandse jongen, en daar was ik trots op. Dat sentiment raak ik ook niet meer kwijt, want bij de toespraak van de koning dit jaar, wil ik daar ergens nog steeds bij horen, hopelijk sadder and wiser.
II
Onlangs las ik ook Wij slaven van Suriname, van Anton de Kom, zeer recent tot de canon toegevoegd en dus officieel erkend als onderdeel van onze geschiedenis. Het is een ontluisterend en schokkend boek. Ik hoorde er een zelfde soort morele stem in als in Reis door de nacht, uit de mond van een zwarte activist. Even vastberaden als bescheiden, even gestaald door een innerlijke overtuiging. Een verzetsman ook nog, aan het eind van de oorlog gestorven. Maar zijn stem in het boek is tegen Nederland en haar koloniale geschiedenis. Althans: tegen het Nederlandse optreden in Suriname. Tegen de slavernij. Met alles wat daarbij hoorde: uitbuiting, wreedheid, onmenselijkheid, hoogmoed. Maar ook het wanbeheer, het onverstand. En niet in de laatste plaats: het in de wrede behandeling van slaven schrille afsteken van Nederland tegen andere koloniale machten, en de schoorvoetende, late afschaffing van de slavernij.
Het schetst een heel ander Nederland, een ander deel van de Nederlandse geschiedenis. Op het eerste gezicht veel verder van het bed, en veel langer geleden, waar we ons met het simpele verstrijken van de tijd ons ook van gedistantieerd wanen. Maar het boek van De Kom is uit 1935. Het werd destijds verboden. En heel veel is er met dit stuk geschiedenis niet gebeurd. Tot, op een gegeven moment, een slavernij-monument, en een herdenking die ook wel nationaal heet maar niet als zodanig leeft en beleefd wordt. Onder meer daardoor loopt voor velen deze geschiedenis tot in het heden door. Dit is evengoed mijn voorgeschiedenis.
Ergens wist ik wel zo’n beetje van deze geschiedenis, maar toch niet hoezeer Nederland Suriname heeft gemaakt tot wat het nu is, alleen al in de samenstelling van de bevolking. Ergens wist ik ook wel van de schadeloosstelling door de Nederlandse staat van slaveneigenaren bij de afschaffing van de slavernij. Ergens weten we ook wel van die schaduwkanten ons verleden. Maar ergens denken we ook al snel: dat was nu eenmaal zo, toen.
Toen, daar, ergens. Daar hebben we het tot nu toe bij gelaten. Omwille van alles wat resoneert bij het lezen van Anne de Vries’ Reis door de nacht en op 4 mei – dat nationale gevoel, het geloof, de morele adel, het historisch besef – denk ik nu: dat kan niet meer. Een venster in de canon is een goede eerste stap.
Coen Constandse
In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 9. 19 september 2020