Tijd om te praten: een opmerkelijk debat over vrede in Oekraïne

Dat de oorlog in Oekraïne verschrikkelijk is en de Russische inval in alle opzichten afkeurenswaard, behoeft geen betoog. De vraag langs welke weg het conflict ten einde zou kunnen komen en vrede dichterbij, wel. Is een voorzetting van de huidige strijd met militaire middelen, tot het bittere einde, de enige optie? Gezien het brede politieke draagvlak in Nederland voor militaire steun en wapenleveranties aan Oekraïne lijkt dat de inschatting van velen. Wie daar aarzelingen bij heeft, bijvoorbeeld op grond van antimilitaristische en pacifistische overwegingen, of omdat militaire steun leidt tot verdere escalatie en de nucleaire dreiging vergroot, belandt als vanzelf enigszins in de marge. Dat hoeft geen bezwaar te zijn voor wie daarmee vertrouwd is, en/of hecht aan principiële standpunten, maar in deze marge stuit je ook al snel op huldigers van meer extreme zienswijzen, mensen die (wel of niet terecht) Putin-Versteher worden genoemd en anderen die de laatste aarzeling lijken te hebben ingeruild voor de zekerheid van minder bekende bronnen en alternatieve feiten. In ieder geval is het jammer dat een dergelijke scheiding tussen meerderheidspositie en marge in de regel ten koste gaat van de ontmoeting en ideeënuitwisseling met ‘de ander’, voorbij het eigen gelijk en buiten de kring van gelijkgestemden.

Vrede in Oekraïne: Tijd om te praten
Alleen al om die reden was het verkwikkend om in een bovenzaal van Pakhuis de Zwijger in Amsterdam op 1 juli jl. met ca. 120 andere aanwezigen een levendig, breed maar inhoudelijk en respectvol debat bij te wonen onder de titel ‘Vrede in Oekraïne: Tijd om te praten!’. Sprekers waren Ewald Engelen, hoogleraar financiële geografie aan de UvA en columnist van de Groene Amsterdammer, dwarsdenker die de marge niet schuwt; Derk Boswijk, Tweede Kamerlid voor het CDA, dossierhouder stikstof én defensie; Tayfun Balçik, een jonge historicus en journalist van Nederlands-Turkse komaf; en Lidija Zelović, schrijfster en documentairemaker uit voormalig Joegoslavië, die in 1992 Sarajevo ontvluchtte en in Amsterdam belandde. Het debat was een initiatief van The Hague Peace Projects (HPP) en Stop de Oorlog Amsterdam. Dat laatste is een collectief van acht organisaties die al sinds het uitbreken van de oorlog maandelijks protesteren tegen de oorlog en westerse wapenleveranties. HHP is het geesteskind van beeldend kunstenaar, vredesactivist en theoloog Jakob de Jonge en biedt een platform aan mensenrechtenactivisten afkomstig uit conflictgebieden en anderen die door onderzoek en dialoog willen bijdragen aan conflictbeëindiging en vrede. HHP kan gerust een pacifistische organisatie genoemd worden, maar wel een die ‘getuigenispolitiek’ paart aan concrete actie en het debat met andersdenkenden niet schuwt.

In het debat, waarvan nu een beknopt verslag volgt, in de bijdragen van de sprekers en in de vragen uit de zaal klonken – onder verwijzing naar het onderscheid dat de voorman van Kerk en Vrede J. de Graaf (1911-1991) maakte in zijn brochure De weg van de vrede (1981) – zowel emotioneel-pacifistische, rationeel-pacifistische als existentieel-pacifistische argumenten door, maar ook was er ruimte voor zogenaamd ‘geopolitiek realisme’ en de verdediging van het kabinetsbeleid en Westerse wapenleveranties. De centrale stelling luidde: ‘Nederland en de EU spelen een moreel en politiek juiste rol bij de oorlog in Oekraïne en dragen met hun militaire steun bij aan een duurzame vrede’. Sprekers Boswijk en Balçik waren het daarmee eens, Engelen en Zelović nadrukkelijk niet. Kamerlid Boswijk oogstte veel waardering met zijn bereidheid om überhaupt aan het debat deel te nemen en gaf toe dat zijn Haagse omgeving het hem inderdaad had afgeraden, bevreesd voor guilt by association met bepaalde (voornoemde) stemmen in de marge. ‘We moeten een dergelijk gesprek altijd blijven voeren’, stelde hij, ondanks of juist vanwege de soms grote verschillen van inzicht. Dat raakte aan zijn redenen om de stelling te onderschrijven: de Oekraïense soldaten vechten óók voor Westerse waarden en normen, zoals vrijheid van meningsuiting, tegenover een autocratisch regime, en verdienen daarom onze steun. Daarnaast is er geen alternatief voor militaire steun aan Oekraïne zolang Rusland niet van inzicht verandert en de agressie staakt: eenzijdige ontwapening of terugtrekking zou alleen maar leiden tot het einde van Oekraïne. Ten aanzien van oorlog en het gebruik van wapens sprak Boswijk, onder verwijzing naar de christelijke achtergrond van het CDA, over de ‘gebrokenheid van de wereld’ en de pijnlijke noodzaak om ‘kwade krachten’ in te tomen met geweld.

Debat ontbreekt

Engelen benadrukte op zijn beurt eveneens dat een dergelijk gesprek, juist over complexe onderwerpen, onmisbaar is in een gepolariseerde samenleving maar dat dit helaas, en daarom, veel te weinig gebeurt. Het debat (over Oekraïne, maar ook over andere zaken) wordt overgelaten aan een kleine kring van experts en politici en dat leidt onwillekeurig tot blikvernauwing en eenzijdige oplossingen die de complexiteit van de problemen alleen maar vergroten. Ten aanzien van vrede in Oekraïne huldigde Engelen een min of meer rationeel-pacifistisch standpunt. Hij herkende Boswijks notie van een ‘gebroken wereld’ maar vulde dat aan met het ‘in de loop van mijn leven verworven inzicht’ dat ‘geweld nooit een oplossing is voor welk conflict dan ook’. Nederland kent, of kende, een rijke pacifistische traditie en het is tragisch dat deze, in ieder geval in politieke zin, zo goed als verstomd is. Juist een gebroken wereld vraagt om een gebroken geweertje. Andere maatregelen en vormen van steun raken in het militaire geweld snel buiten beeld, zoals veel strengere en verdergaande economische sancties en intensievere diplomatiek. Door de wapenleveranties zijn wij en is het Westen partij geworden in de oorlog, is de complexiteit van het conflict vergroot en raakt vrede verder uit zicht. Daarnaast richten de gestegen oorlogs- en defensie-uitgaven ‘macro-economische schade aan’ die burgers raakt maar de wapenindustrie ongemoeid laat, want die profiteert ervan, in het bijzonder in de Verenigde Staten.

Balçik onderschreef de stelling vanuit een ‘geopolitiek realistisch’ standpunt, met een persoonlijke twist. ‘Wie over vrede wil praten met Rusland en Poetin, moet bereid zijn oorlog te voeren, want dat is de enige taal die Poetin begrijpt’. Wie bij voorbaat kiest voor andere middelen of de noodzakelijke militaire steun ontbeert, wordt onder de voet gelopen, zoals eerdere Russische militaire campagnes laten zien. Balçik ging met name in op de agressieve rol van Rusland in het Syrische conflict en hoezeer het Westen het toen en daar heeft laten afweten. Omdat het conflict in Oekraïne een stuk dichterbij is, is dat nu anders. Tegelijkertijd onderstreepte Balçik het belang van ontmoeting met vermeende of reële vijanden als basis voor verandering en betrok daarin zijn eigen ervaringen: over hoe hij, afkomstig uit een nationalistisch-Turks milieu, werd opgevoed met vijandsbeelden ten aanzien van de Koerden en hoe destructief dat was, en hoe slechts ontmoeting en dialoog tot verandering leidden. Vrede is niet alleen het einde van de strijd maar heeft ook alles te maken met (mentale, geestelijke, persoonlijke) openheid en bereidheid tót vrede.

Vijandsbeelden en oorlogsberichtgeving
Over vijandsbeelden en oorlogsberichtgeving in media sprak Lidija Zelović, tot slot, om duidelijk te maken waarom zij het niet eens was met de stelling. De Russische inval is slecht en Oekraïne verdient steun, maar niet in militaire zin. Militaire steun is een vergissing omdat het hoe dan ook bijdraagt aan het ontwrichtende en decennialang doorwerkende geweld van de oorlog. Deze vergissing komt volgens Zelović voort uit de gedachte, of de wens, dat ‘wij’ in het Westen nu eenmaal ‘aan de goede kant staan’ en dus het recht hebben om te bepalen wat en wie goed is, en wat en wie slecht. Media en oorlogsberichtgeving dragen daar bewust en onbewust aan bij door narratieven van heroïek en herkenning te plaatsen tegenover die van vijandigheid of vreemdheid. De enige begaanbare weg naar de onderhandelingstafel is die van sancties en diplomatie en daarbij is zelfreflectie en de bereidheid om vijandsbeelden te herzien onmisbaar.

In het vervolggesprek en in de vele reacties en vragen vanuit de zaal was er voor iedere spreker zowel bijval als kritiek. Was er in de jaren voorafgaand aan de inval in Oekraïne sprake van westerse naïviteit ten aanzien van Rusland, zoals Boswijk meende, of veeleer van gecalculeerd en welbewust wegkijken omdat het ‘anderen’ betrof, verder weg van huis? (Zelović). Hoe weet Balçik zo zeker dat Poetin alleen de taal van geweld begrijpt? Is dat geen voorbeeld van een vijandsbeeld dat nodig is om te rechtvaardigen wat we doen? (Engelen). Enzovoorts – het gesprek werd die avond daadwerkelijk gevoerd. Vanuit de zaal liep de emotie een enkele keer hoog op, vooral zodra het ging over Poetin en zijn vermeende motieven, en ook zodra iemand – we bevonden ons immers in de marge – een alternatieve lezing had van de voorgeschiedenis van het conflict, of vragen stelde bij de legitimiteit van de Oekraïense regering (of die van de Nederlandse). In het grote en diverse gezelschap was echter zelfs daar ruimte voor omdat, ondanks of juist dankzij de onderlinge verschillen, een existentiële passie voor vrede en dito afkeer van oorlog een stevige gezamenlijke bodem bood. Een opmerkelijke, leerzame en hoopvolle avond, die vraagt om een vervolg.

Hans de Waal

Dr. J.A. de Waal is predikant (PKN) te Krommenie en redactielid van In de Waagschaal

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 8, 26 augustus 2023