Thuisloosheid, romantiek en de ‘primitieve mens

logoIdW

Recent onderzoek gaf aan dat wij verlangen naar een ´thuis´. Het heeft te maken met het zoeken naar onze identiteit. Socioloog W.J. Duyvendak typeerde dit onlangs als een modieuze en obsessieve zaak. Maar hoe modieus is het? Literatuurtheoreticus Georg Lukács sprak in het begin van de 20ste eeuw al over onze transcendentale thuisloosheid. Sigmund Freud introduceerde het psychologisch gevoel van het Unheimliche. Godsdienstwetenschapper Rudolf Otto (Das Heilige, 1917) legde het verband tussen het Unheimische en religie. En socioloog Georg Simmel analyseerde hoe wij in de opkomende grootstad ons maatschappelijk leven als vreemdelingen met elkaar moesten delen. Het was, zo stelt theoloog John Milbank, een gevoel dat niet nieuw was. Het was een fundamentele conditie van de mens, die in die tijd van opkomende stedelijkheid en industrialisatie, ineens pijnlijk aan de dag trad.

            Het moderne bouwen, dat voor de grote massa aan mensen een woning moest realiseren, reageerde rationeel en pragmatisch op die thuisloosheid: gewoon aan de slag, woningen bouwen die voldoen aan de alledaagse behoeften van mensen. Dan zou een nieuwe stad ontstaan, ja, zelfs een stralende stad, meende architect Le Corbusier (1884 – 1965). Maar onze stad bleef uncanny en unhomely, tot op de huidige dag, stelt architectuurtheoreticus Anthony Vidler. En onlangs verscheen het filosofisch geschrift van Daniel Schreiber: Thuis – de zoektocht naar de plek waar we willen leven.

Romantiek

In Levensvormen (1948), een bundel verspreide opstellen van godsdienstwetenschapper Gerardus van der Leeuw (1890 – 1950), treffen we het opstel Romantische studiën aan, dat met de ´thuis-problematiek´ te maken heeft. Het is een uitgebreide verhandeling over de romantiek, de stroming die ons ‘met grote nadruk heeft gewezen op het goddelijke in natuur en mensenleven; op hetgeen wij gaarne noemen: dat wat in deze wereld van Christus is’, aldus Van der Leeuw.

            De romantiek kwam op als tegenhanger van Verlichting en moderniteit. Van der Leeuw was niet dol op de moderne tijd, de woorden van kunsthistoricus Aby Warburg hadden zo uit zijn mond kunnen komen: ‘Telefoon en telegraaf hebben de kosmos vernietigd’. Zelf spreekt hij in Levensvormen over een vermageringsproces in wetenschap en cultuur, dat zich vanaf René Descartes had ingezet en zijn hoogtepunt bereikte met Immanuel Kant. Die rationaliserende moderniteit miskende de Bijbelse notie van het kennen, die immers heel lichamelijk is. Door dit vermageringsproces had de moderne mens de primitieve mens verdrongen. Dat ‘primitief’ was niet negatief bedoeld, integendeel, het was de mens die volgens antropoloog Lucien Levy – Bruhl openstond voor magie en mystiek. In het verlengde daarvan zocht Van der Leeuw naar het christendom als een natuurlijke godsdienst. Hij gaf weliswaar toe, dat de moderniteit de nodige vooruitgang had gebracht, maar hij was vooral begaan met die primitieve mens, die door rationalisme, functionalisme en modernisme aan de kant was gezet en uit de stad verbannen, die zijn natuurlijke thuis had verloren. Immers, zo stelde socioloog Max Weber, onze leefwereld immers was onttoverd. En de moderne stedenbouw met zijn rationaliserende tendens had daar aan bijgedragen. Zo wilde architect Le Corbusier niets weten van welke primitieve mens dan ook. Hij wilde een andere, moderne mens en schuwde daarvoor eugenetische denkbeelden niet. De door hem ontworpen Unité d’Habitation (1952) in Marseille, een omvangrijk complex van woningen en voorzieningen, was bedoeld als een broedmachine voor een nieuwe mens.

Verlangen en toegepaste religie

Het gevoel, de wil, het individu, het mysterie en de natuur werden in de romantiek geherwaardeerd. Identiteit, traditie en karakter waren belangrijke waarden. Van der Leeuw schrijft in zijn opstel over de denkbeelden van Duitse romantici zoals Eichendorff, Novalis, Herder, Schlegel en ook de theoloog Schleiermacher. Het opstel kan worden opgevat als een poging om de 20ste eeuw te ontvluchten, de ‘vermagerde’ tijd waarin Van der Leeuw leefde en die hij kritisch beleefde. Maar waarschijnlijker is, dat hij de ´transcendentale thuisloosheid´ van zijn tijd, zoals Milbank, ook als een fundamentele conditie van de mens zag. Zo schrijft hij: ´Er is veel, dat onze dagen met die van de Romantici gemeen hebben. Men moge dat betreuren of erover juichen´. Hij haalt Ricarda Huch aan, die Heimatlosigkeit een van de kenmerken van de romantiek noemt. En niet alleen heeft de romanticus geen huis, hij heeft ook geen familie en geregelde bezigheid, geen beroep. Want ‘dat alles schijnt hem te gewoon, te burgerlijk.’

            De romantische geest is rusteloos. Hij houdt van de natuur, maar zal als tuinier nooit deugen, constateert Van der Leeuw. De romantiek beschrijft het verlangen naar iets bijzonders, dat nooit wordt bevredigd. Het verlangen naar een andere wereld. ‘De ontevredenheid met het bestaande, het verlangen naar iets beters, buiten en boven de wereld.’ Van der Leeuw noemt dit een ‘grondtrek in de menselijke natuur. Hier beneden is het niet.’ Romantiek is ook toegepaste religie. In alles wil de romanticus religie zien. Van der Leeuw noemt Schleiermacher, de ´kerkvader van de 19de eeuw´, die deze religieuze neiging tot de drijfveer van de theologie maakt. Verlangen en religie gaan samen: ‘Vele religies droomden van een gouden eeuw, toen alles blonk, wat thans vaal is; van een paradijs, dat nog komen moet en aan alle ellende van dezer wereld een eind zal maken.’ Waar de wind suist, de zon schijnt, ‘waar de gouden appelen der onsterfelijkheid groeien’, een eiland waar de zaligen verkeren, een ‘berg waar goden tronen.’ Verlangen gaat ook samen met heimwee. Vroeger was het beter. Ontheemd en verdwaald zijn we, ‘verbannen naar een onherbergzaam oord’. De romanticus heeft hier geen blijvende stad. ‘Hij zoekt, zoals niet de toekomende, maar toch een andere, een betere.’ ‘Altijd op reis, ook in het denken.’ Maar waarheen? Italië is in de romantiek een andere naam voor het andere, het betere land, ‘waar de klokken altijd luiden en ‘God op elk altaar van de kerk te vinden is’. Maar Italië is het toch ook niet. Goethe en Winckelmann trokken als humanisten naar het zuiden, stelt Van der Leeuw. Romantiek vermengt zich met rationalisme en classicisme. India dan misschien? ‘De bakermat van ons ras, meent hij, waar het mysterie wenkt’. Of lijnrecht daartegenover: het Noorden. Zou het paradijs ook niet achter ‘de ijsbedekte Noordpool’ te vinden kunnen zijn? Een vraag die in deze tijd van klimaatverandering een nieuwe lading krijgt!

Rome, London en de moderne mens

Italië was het niet, toch bleef Rome fascineren: de liturgische stad met zijn vele kerken en altaren, middelpunt van een katholiek kunstenaarsleven. Paus Sixtus verbond alle kerken van Rome door kaarsrechte wegen, zodat een pelgrim in één dag voor alle altaren van die stad zou kunnen knielen. Maar Van der Leeuw denkt vooral aan de Nazareners, zij die er met hun lange haren dachten bij te lopen als Jezus. Hij bewondert deze kunstenaars, die passen in zijn beeld van katholiciteit en de synthese van religie en kunst. Van der Leeuw verlangt naar het middeleeuwse, pre-reformatorische christendom.

            Echter, laten we het oude Rome achter ons en keren we terug naar de moderne, industriële stad, naar London, waar de ondernemer Charles Booth (1840 – 1916) de derde versie van het schilderij The Light of the Wold kocht van schilder William Howard-Hunt (1827 – 1910). Op het schilderij zien we Christus met een lamp, die klopt op een deur die alleen van binnenuit kan worden geopend. Het is symboliek die refereert aan Openbaringen 3: 20 en Johannes 8 : 12. Howard-Hunt behoorde tot de prerefaelieten, een Engelse stroming verwant aan de Nazareners. Booth schonk het schilderij aan de St Paul, waar het nog steeds als altaarstuk te bewonderen is. Maar hij legde ook de grondslag voor het moderne stedenbouwkundig onderzoek: statistische analyse van de mens in de stad. Wie woonden er en waar? Wat waren hun woon- en leefomstandigheden? Wat moest er gedaan worden om hun leven te verbeteren? Booth werd voor zijn baanbrekende demografisch onderzoek geholpen door Florence Nightingale. We kennen haar als de filantropische verpleegkundige op de Krim, de verpleegster, óók met een lamp. Maar zij was eveneens zeer bedreven in medische statistiek. Met de broer van eugeneticus Frances Galton ontwierp zij op basis daarvan moderne ziekenhuizen. Haar samenwerking met Booth en Galton werd niet aan de grote klok gehangen, vrouwen mochten alleen op de achtergrond werken. De categorieën die Booth en Nigthingale onderscheidden om de bewoners van de stad te typeren, varieerden van ‘onderklasse, verdorven en semicrimineel’ tot ‘rijk: midden- en bovenklasse’. Deze categorieën werden met verschillende kleuren ingetekend op een kaart. Zo ontstond een bevolkingsatlas van Londen. Een rationele werkwijze? Ja, maar ook romantisch, want – zo stelt socioloog Alvin Gouldner – het is de romantische systematiek die aandacht heeft voor de maatschappelijke zelfkant en burgerlijk en onburgerlijk, elite en massa naast elkaar plaatst, om ze samen in de stad thuis te laten zijn.

Romantiek bleef

Geleid door dit type onderzoek werd in de 20ste eeuw uiteindelijk een moderne standaardmens geschapen. Architectuur en stedenbouw meenden zijn behoeften op analytische wijze nauwgezet te kunnen bepalen en die te vertalen tot uitgangspunten voor stad en woning. Een puur functionele werkwijze en inderdaad een rationeel vermageringsproces. Elke religieuze neiging werd miskend, ook al werden er wél kerken gebouwd, omdat er volgens dat onderzoek behoefte aan was. Maar, zou Van der Leeuw tegenwerpen: Waren het wel kerken? Nee, eerder vergaderlokalen. Zo kwam het denken over kerkarchitectuur en liturgie op gang.

            Maar de romantiek bleek moeilijk te onderdrukken, het verlangen naar een andere wereld bleef. De moderne mens vertaalde deze in een ‘grotere woning’ om te voldoen aan groeiende behoeften en een wooncarrière te kunnen maken. Liever een migrant die van woning tot woning trok dan thuisblijver. In de jaren 70 probeerde men wijken door nostalgische en organische ogende architectuur herbergzaam te maken en zo geborgenheid te creëren. Wijken met traditie en dus identiteit. Het woninginterieur werd voorzien van schrootjes en zit- en leefkuilen. Wat men wilde waren ‘plekken’ om de mens thuis te brengen. Valse romantiek?

            Vandaag de dag vertaalt het romantische verlangen zich, aldus de postmoderne cultuursocioloog, in het hyperconsumentisme van de hedendaagse mens, dat immers rationeel niet te verklaren is. Maar ook in de rondspokende romantische neiging tot spiritualiteit en rituelen om zo de ´primitieve mens´ thuis te brengen in zijn natuurlijke ‘plek’. En een hernieuwde plekken-romantiek treffen we aan in de protestantse kerk: de kerk als een ‘mozaïek van kerkplekken’. Maar natuurlijk anders dan in het oude Rome, waar – minder vaag – alle onderling verbonden kerken herkenbare kerkgebouwen met een altaar waren.

Kees Doevendans 

Dr. ir. C.H. Doevendans is docent en onderzoeker aan de technische universiteit Eindhoven.

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 48. 1 juni 2019