Thomas Mann: een begenadigd kunstenaar

logoIdW

Thomas Mann (1875-1955) behoort tot de groten van de Duitse literatuur en dankbaar staande in de voorname en humane traditie van Goethe heeft hij in een lang en vruchtbaar leven een indrukwekkend oeuvre geschapen, dat behoort tot de kostbare erfenissen van het volk van dichters en denkers. We geven een impressie van enkele werken van Mann die door een bewonderende Miskotte een ‘priester der kunst’ is genoemd.1

 Buddenbrooks

In zijn eerste grote werk ‘Buddenbrooks. Verfall einer Familie’ (1901) schetst Mann de opkomst en ondergang van een aanzienlijke handelsfamilie en beschrijft hij in de beste naturalistische traditie uitvoerig het vier generaties omvattende familieleven van gezonde en gegoede burgers. Deze omvangrijke familieroman van bijna 700 bladzijden is echter veel meer dan louter kroniek van geboorten, doopplechtigheden, bruiloften, sterfbedden en begrafenissen die in elk geslacht weer een weinig anders beleefd worden. De Buddenbrooks is “een werk breed als Wagners Ring der Nibelungen en ook in de stijl – ‘Leitmotiv’, herhaling en accumulatie der themata – de ‘unendliche Melodie’ suggererend. Het is de rapsodie der vergeestelijking van het leven tot in de uitloper van de ‘decadentie’ toe bij het jongste geslacht: de jonge Hanno Buddenbrook, die niet als zijn vaderen zich aan het leven kan uitleveren, maar zich via de muziek van het leven distantieert en tegelijk een eigen wereld terzijde van de arbeidsjacht en boven de machtsverhoudingen voor zichzelf weet op te roepen.”2

Distantie tot het leven is er ook bij de ogenschijnlijk succesvolle Thomas Buddenbrook, die innerlijk echter verteerd wordt door verdriet en doodsangst en er daardoor toe wordt gebracht het beroemde hoofdstuk over de dood in Schopenhauers ‘De wereld als wil en voorstelling’ te lezen.3 Het was hem als een openbaring: ‘Eine ungekannte, grosse und dankbare Zufriedenheit erfüllte ihn. Er empfand die unvergleichliche Genugtuung, zu sehen, wie ein gewaltig überlegenes Gehirn sich des Lebens, dieses so starken, grausamen und höhnischen Lebens, bemächtigt, um es zu bezwingen und zu verurteilen… die Genugtuung des Leidenden, der vor der Kälte und Härte des Lebens sein Leiden beständig schamvoll und bösen Gewissens versteckt hielt und plötzlich aus der Hand eines Grossen und Weisen die grundsätzliche und feierliche Berechtigung erhält an der Welt zu leiden’.4

Het was Thomas Mann zelf een groot geluk geweest de roes waarin Schopenhauers metafysische toverdrank hem had gebracht in dit werk – de last, de waardigheid, het toevluchtsoord en de zegen van zijn jeugdjaren – middels het verheven geestelijk avontuur van zijn held te hebben kunnen weergeven.5

 Tonio Kröger

In de ‘Buddenbrooks’ vinden we al een prelude op de tegenstelling burger-kunstenaar – een tegenstelling die samenvalt met die tussen leven en geest – die in Manns werk een belangrijke rol speelt, maar in de enkele jaren later verschenen novelle ‘Tonio Kröger’ (1903) vormt zij het hoofdthema dat met een steeds in maat gehouden fijnzinnige ironie, die een wezenlijk kenmerk van Manns werk is, wordt behandeld. De gevoelige scholier Tonio Kröger die zo graag romantische en verheven schrijvers als Theodor Storm en Schiller leest en zich vreemd voelt aan zijn medeleerlingen waarvan het gezonde en ongecompliceerde leven hem tegelijkertijd aantrekt, ontwikkelt zich tot een begaafd en beroemd kunstenaar, een leven leidende dat zich tussen uitersten van geest en zinnelijkheid beweegt, een leven dat hij, indachtig zijn burgerlijke afkomst, in wezen echter verafschuwt. Hij smacht naar het gewone gezonde leven en begrijpt niet, zo zegt hij in een gesprek met de bevriende schilderes Lisaweta, hoe men het buitengewone en demonische tot ideaal van leven en kunst kan verheffen: “Nein, das ‘Leben’, wie es als ewiger Gegensatz dem Geiste und der Kunst gegenübersteht, – nicht als eine Vision von blutiger Grösse und wilder Schönheit, nicht als das Ungewöhnliche stellt es uns Ungewöhnlichen sich dar; sondern das Normale, Wohlanständige und Liebenswürdige ist das Reich unserer Sehnsucht, ist das Leben in seiner verführischen Banalität! Der ist noch lange kein Künstler… der die Sehnsucht nicht kennt nach dem Harmlosen, Einfachen und Lebendigen, nach ein wenig Freundschaft, Hingebung, Vertraulichkeit und menschlichem Glück, – die verstohlene und zehrende Sehnsucht, Lisaweta, nach den Wonnen der Gewöhnlichkeit!…”6

Het mag niet verbazen dat Lisaweta Tonio een verdwaalde burger noemt, een woord waarvoor hij haar dankt en dat hem ertoe beweegt na vele jaren terug te keren naar zijn vaderstad, op zoek naar zijn burgerlijke wortels.

Leven – kunst

Zowel in de Buddenbrooks als in Tonio Kröger, en ongetwijfeld mag dat ook voor later werk van Mann gelden, wankelt schrijvers sympathie tussen de “regenten-zakenmensen en de eenzaam-ontvankelijken die niet meer in het leven ‘geloven’; en uit deze wankeling, die nòg dialectischer wordt, omdat die laatsten zelf, tegen hun eigen richting en belang in, toch met afgunst naar de heersers en de ‘Tüchtigen’ opzien, wordt noodzakelijkerwijs de ironie geboren.”7 De ironie die als een spiegel van een gespleten wereld is. Een wereld waarin de kunstenaar de representant, de getuige van de geest is, maar ook de gekwelde, vervreemd van het directe leven. Tegelijkertijd is zonder de geest dat directe leven leeg, behoeft het sublimatie, veredeling van geest en kunst; altijd echter blijft de melancholie van de jaloezie van de geest ten opzichte van het leven, ook al is de geest, door de aangeboren drang van de kunstenaar naar het pure en volle leven, verzadigd van het leven.8 Maar zonder spanning en strijd geen kunst. Zeker geen grote kunst die naar een woord van Van Genderen Stort in zijn ‘Kleine Inez’ (1925), dit juweeltje van verfijnde romankunst, uit kracht van overwonnen smarten een antwoord geeft op levens diepste vragen.9 Bij Thomas Mann, zo schrijft Von der Dunk, zien wij op voorbeeldige wijze dat groot kunstenaarschap bestaat bij de gratie van heftige tegenstellingen, van een spanning tussen twee polaire tendenties binnen de persoonlijkheid en van de wijze waarop deze erin slaagt universele processen in zijn ziel op te nemen, deze te verwerken en als in een brandglas te weerkaatsen.10

Der Tod in Venedig

Een hoogtepunt in Manns rijke oeuvre is de voornaam geschreven novelle ‘Der Tod in Venedig’ (1912), waarvan kunstenaarschap, decadentie en schoonheid de met elkaar samenhangende themata vormen en het decor gevormd wordt door de stad Venetië wier schoonheid in het begin van de twintigste eeuw betoverend moet zijn geweest. Lezing van deze novelle, door Visconti in 1971 schitterend verfilmd en waarvan de beelden, evenals de verheven en serene muziek van Mahler hierbij, onvergetelijk blijven, is een bijzondere en blijvende leeservaring. Ter illustratie citeren wij de volgende kenmerkende alinea over het kunstenaarschap: “Auch persönlich genommen ist ja die Kunst ein erhöhtes Leben. Sie beglückt tiefer, sie verzehrt rascher. Sie gräbt in das Antlitz ihres Dieners die Spuren imaginärer und geistiger Abenteuer, und sie erzeugt, selbst bei klösterlicher Stille des äusseren Daseins, auf die Dauer eine Verwöhntheit, Überfeinerung, Müdigkeit und Neugier der Nerven, wie ein Leben voll ausschweifender Leidenschaften und Genüsse sie kaum hervorzubringen vermag’.11

Der Zauberberg

Als magnum opus van Thomas Mann moge gelden ‘Der Zauberberg’ (1924) waarvan in 1927 een fraaie Nederlandse vertaling van C.J.E. Dinaux verscheen. In dit boek – en in die zin behoort het tot de grote traditie van Bildungsromane als ‘Wilhelm Meister’ (1795-1829) van Manns geestverwant Goethe en ‘Der grüne Heinrich’ (1854) van Gottfried Keller12 – wordt ons de geestelijke ontwikkeling verhaald van de gegoede burgermanszoon Hans Castorp tijdens zijn zevenjarig verblijf in een sanatorium in Davos. Van een eenvoudige en enigszins oppervlakkige jongeman, die gevoelig is voor de genoegens van het goed-burgerlijke leven, ontwikkelt hij zich op de toverberg, in de ijle lucht aldaar, tot een ridder van de geest die geheimenissen van het leven en zijn eigen ware wezen doorschouwt, vertrouwd wordt met ziekte en dood en vol eerbied voor het geheim van het leven in een nieuwe en eeuwige verwondering leeft.13

Tegelijkertijd is de roman het lange en droeve epos van de Europese civilisatie vóór de Eerste Wereldoorlog,14 van ‘Die Welt von Gestern’ (naar het gelijknamige boek uit 1944 van Stefan Zweig (1881- 1942) waarin deze bloei en ondergang van het Europese avondland verbeeldt) en wordt in de onwezenlijkheid van het broeikasleven in het sanatorium op de betoverde berg als in een spiegel de onwerkelijkheid van het vooroorlogse bestaan getekend.15 Tevens laat het boek zich lezen als een ideeënroman waarin de humanist Settembrini en de jezuïet Naphta, met Hans Castorp als pedagogisch doelwit, scherpzinnige intellectuele toernooien voeren. Lezing van deze gesprekken brengt de lezer in aanraking met de grote Europese geestesstromingen en leidt hem naar de ijle hoogten van het abstracte denken. Een uiterst verrijkende ervaring voor de geest. Men neme en leze deze en andere werken van een met waarachtige humaniteit begenadigd schrijver.

O.W. Dubois

 

Dr O.W. Dubois is historicus met grote belangstelling voor literatuur

 

1  K.H. Miskotte, ‘Thomas Mann’, in: K.H. Miskotte, Messiaans verlangen en andere literatuur-en cultuurkritische opstellen. Verzorgd en ingeleid door A.C. den Besten en J.F. de Vlieger. Verzameld werk deel 12, Kampen 1999, blz. 260.

2  Ibid., blz. 262.

3  Arthur Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling, deel 1-2. Amsterdam 1997. Titel van dit eenenveertigste hoofdstuk is: ‘Over de dood en hoe deze zich verhoudt tot de onvernietigbaarheid van ons wezen op zichzelf’, blz. 574-633.

4  Thomas Mann, Buddenbrooks. Verfall einer Familie, Berlin 1967, S. 577.

5  Arthur Schopenhauer, De vrijheid van de wil. Gevolgd door Thomas Mann, Over Schopenhauer. Amsterdam 1989, blz. 152-154.

6  Thomas Mann, ‘Tonio Kröger’, in: Thomas Mann, Sämtliche Erzählungen, Frankfurt am Main 1972, S. 237-238.

7  Miskotte, ‘Thomas Mann’, blz. 262.

8  Ibid., blz. 260-261.

9  Reinier van Genderen Stort, Kleine Inez, ’s-Gravenhage 1984-11, blz. 46.

10 H.W. von der Dunk, ‘Thomas Mann, artiest en burger’, in: Maatstaf 23 (1975), nummer 5/6, blz. 124.

11 Thomas Mann, Der Tod in Venedig, Frankfurt am Main 1973, S. 34-35.

12 Miskotte, ‘Thomas Mann: de Toverberg’,in: Messiaans verlangen, blz. 266.

13 Ibid., blz. 282.

14 Ibid., blz. 270.

15 G. Stuiveling, ‘Thomas Mann (1875-1955)’, in: Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur. Thomas Mann, Hasselt 1963, blz. 15.